dinsdag 8 november 2016

De duivelse majoor van Mabel St.Clair Stobart

Naar aanleiding van de vieringen rond honderd jaar Eerste Wereldoorlog worden heel wat dagboeken en brieven (her)uitgegeven. In de Angelsaksische wereld is vooral aandacht voor sociale bronnen en in het bijzonder voor gender-geschiedenis.

Recent las ik een heruitgave van het werk van Mabel St.Clair Stobart, getiteld The Flaming Sword in Serbia and Elsewhere. En toevallig stond daar wel een heel bijzondere passage in over onze duivelse majoor Sterzel.

Maar eerst even terug naar Mabel St.Clair Stobart. Mabel werd in 1862 geboren in Woolwich (Groot-Brittannië) als dochter van sir Samuel Boulton en Sophia Louisa Cooper. In 1884 huwde ze met handelaar St.Clair Kelburn Stobart met wie ze twee kinderen had. Ze leefden in London en in het begin van de twintigste eeuw in Zuid-Afrika. Daar werd ze lid van de First Aid Nursing Yeomanry Corps, een soort van veldhospitaalzusters.

 

Terug uit Zuid-Afrika stichtte ze in 1907 de Women’s Sick and Wounded Convoy Corps. Ondertussen hertrouwde ze in 1911 met John Herbert Greenhalgh.

In 1912-1913 was ze als vrijwillig verpleegster actief tijdens de Balkanoorlogen. Ze was vooral actief in Bulgarije.

Bij de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog stelde ze haar diensten ter beschikking van het Belgische Rode Kruis (bij de Engelsen was grote sympathie voor de Belgen) en werd gestationeerd in Brussel. Toen Brussel werd ingenomen door de Duitsers probeerde ze de Nederlandse grens te bereiken via Maastricht. In Hasselt werd ze echter opgepakt en overgebracht naar de gevangenis van Tongeren. Binnen de vierentwintig uren zou ze als spion geëxecuteerd worden! Uiteindelijk kon ze met haar twee kompanen ontsnappen. Na haar ontsnapping naar Engeland was ze actief in Servië waar ze ook haar bekende boek The Flaming Sword in Serbia and Elsewhere schreef.

 

In haar boek haalt ze herinneringen op aan Tongeren die we even willen meegeven : … but one remark of the German Devil-Major Commandant of Tongres, is so illuminative of the spirit of militarism that is bears repetition. The Major said, “you are spies”. He fetched a big book from a shelf, opened it, and pointing on a certain page, he continued. “And the fate of spied is to be shot within twenty-four hours. Now you know your fate”. I answered cheerily, as though it were quite a common occurrence to hear little fates like that. “But, mein Herr Major, I am sure you would not wish to do such an injustice. Won’t you at least look at our papers, and see that what we have told you is true. We were engaged in hospital work when, etc.”. He then replied, and his voice rasped and barked like a mad dog. “You are English, and, whether you are right or wrong, this is a war of annihilation”. I shall always be grateful for that phrase, for I recognized in it an epitome of the spirit of militarism, carried, as the Prussian arch-representatives of war carry it, to its logical extreme…

We three non-combatants, namely a minister of the Holy Church, a university man who had officiated as judge in Burma and a woman engaged in hospital work, were now condemned to death…

The Devil-Major, as we called him, then made us follow him upstairs, to the top floor, to a room in which we were to spend the night. The last night? He ordered me to be separated from the others, in another room. But I was responsible for the position of my companions, and without my influence as a woman, death for them was certain, and I resisted the separation successfully. The Major then drove us into a room that was bare, except for verminous straw upon the floor. He refused to give us food, though we had not eaten since the day before. Water in tin cans was brought to us to drink, and we were told to lie down on the dirty straw. The Devil-Major then warned the guards that if we moved, or talked to each other, they were to shoot us. Then he left us for the night.

Sleep was impossible, owing the ceaceless chiming of half-a-dozen church clocks, which seemed purposely to have clustered within a few hundred yards of us. The bells were all hopelessly out of tune, the tuners being presumably at the front. And every quarter of an hour all the bells of all the clocks played different tunes, which lasted almost till the next quarter’s chime was due. The discord was a nightmare for sensitive ears, but the harsch jangle of these bells, as they tumbled over each other, brutally callous to the jarring sounds, and to the irrelevancy of the melodies they played, seemed in keeping with the discordance – illustrated by our position – between the ideal of life, designed by God the Spirit, and the botching of that design, by murderous man.

Was our position, I wondered, another of the glories of war? These glories, exhibited at that time in Belgium, were as I noticed all of one stamp : devastation, murder of women and children, rapine, every form of demoniacal torture.

But we three escaped by miracle, and returned safely to England.

 

Mabel hield duidelijk niet van onze kerkklokken… Hoe ze ontsnapten is niet geweten. De Devil-Major is wel gekend. Dat is Hans Sterzel die een tijd lang militair commandant van Tongeren was. De man werd absoluut gehaat in de stad en had voordien al voor genoeg onheil in Lanaken en Bilzen gezorgd. Hij verbleef een tijdlang bij de zusters van Orléans op het kasteel van Betho. Later werkte hij nog voor een museum in Berlijn (waar hij ook ruzie kreeg), maar de rest van zijn loopbaan is niet gekend.

 

Mabel stierf in Bournemouth in 1954, 93 jaar oud.

 

Geen opmerkingen: