Van 25 juni tot 14 juli (10u-18u) loopt in de winkel naast het kroningssecretariaat (Hospitaalplein) een fototentoonstelling van Tongenaren die naar Santiago de Compostela geweest zijn.
Maar hoe kwam Tongeren nu in contact met deze heilige en Noord-Spaanse stad?
In eerste instantie gebeurde dit om vrome redenen. Eén van de oudste vermeldingen van pelgrimage naar Compostela vinden we terug in een belangrijke legende voor deze streek, die van Sint-Evermarus. Om het verhaal kort te houden. Evermarus was een Fries edelman die leefde in de zevende eeuw. Hij bezocht met een aantal gezellen het graf van Sint-Jakob in Compostela. Bij terugkeer passeerde hij langs het graf van Sint-Trudo in Sint-Truiden en wilde via Tongeren naar het graf van Sint-Servaas gaan in Maastricht. In Rutten werd hem onderdak geboden door de “kasteelvrouwe” die echter waarschuwde voor haar man die een heiden was. Toen Evermarus en zijn reisgezelschap Rutten verlieten, werd dit ontdekt door “Kasteelheer” of “rovershoofdman” Hacco. Deze zette de achtervolging in en doodde Evermarus en zijn zeven gezellen. Uit dit verhaal zouden de latere processie naar en het evocatiespel van Evermarus te Rutten ontstaan. Dit wordt nog ieder jaar op 1 mei gevierd.
Zover de legende. Wat echter geen legende is, is dat in de tiende eeuw een kapel of kleine kerk werd gebouwd te Rutten op de plek waar nu de Sint-Evermaruskapel is gelegen. Dit zou in opdracht gebeuren van pastoor Ruzelius van Rutten in 968. De kapel werd in opdracht van abt Wedericus van Burtscheid vervangen door een stenen. De Luikse bisschop Theoduinus (1048-1075) weigerde echter deze te wijden tot hij een visioen kreeg. Zo werd de kapel alsnog in 1060 ingewijd door hem.
Het verhaal van Evermarus speelt zich weliswaar af in een tijd toen er nog geen sprake was van pelgrimage naar Compostela, maar bij de bouw van een kapel voor hem in tiende eeuw was hier wel degelijk sprake van.
Een volgende vermelding van pelgrimage dateert uit 1014 toen een monnik van de Sint-Jakobsabdij uit Luik relieken van Sint-Jakob mee terug nam. En in 1065 vond een “massale” pelgrimage plaats naar Compostela onder leiding van Robrecht, monnik van diezelfde Sint-Jakobsabdij te Luik. Hier namen ook Tongenaren aan deel.
Komt daarbij ook nog dat tal van ridders en edelen uit onze streken graag gingen vechten in het buitenland als een soort van huurlingen. We vinden ze terug aan de grenzen van toenmalig katholiek Europa. In de Baltische staten, Oost-Europa en bovenal in Spanje bij de veroveringstochten tegen de Moren.
Bewijzen van contacten tussen onze streek en Spanje zijn nog terug te vinden in de schatkamer van de OLV-Basiliek. Enkele van hun oudere textilia, reliekbeursjes, zijn afkomstig uit twaalfde- en dertiende-eeuws Spanje.
Niet iedereen ging echter om vrome redenen op bedevaart. Er waren ook zogenoemde straf- of boetebedevaarten. Bij verbanning moest de gestrafte zich in die periode op bedevaart begeven. Het canonieke recht maakte zo onderscheid tussen een grote strafbedevaart naar Rome, Santiago de Compostela, Keulen en Canterbury en een kleine strafbedevaart naar Rocamadour in Frankrijk. De wereldlijke rechtbanken namen deze boetes over en vanaf de dertiende eeuw vinden we zulke uitspraken terug. Voor Tongeren werden van klein naar groot volgende oorden als strafbedevaart genoemd : Rocamadour, Compostela en Rome.
Een veroordeelde moest zijn reis beginnen binnen veertig dagen na uitspraak van de straf. Zijn kleding moest zijn : een vilthoed, grove mantel van wol, een kalebasfles, pelgrimsstaf en een vrijgeleide. Dit is bijna het typische beeld dat we van een pelgrim hebben. Op reis mochten ze niet langer dan één dag op dezelfde plek blijven. Aangekomen in Compostela werd er gebiecht in de kathedraal en naar de communie gegaan. Hierna kreeg de veroordeelde een certificaat dat de straf was voldaan. En heel typisch ; er werden Sint-Jakobsschelpen terug mee naar huis genomen als extra bewijs.
Vanaf de veertiende eeuw werden echter steeds meer van deze strafbedevaarten afgekocht en vanaf de vijftiende eeuw stelt de schepenbank heel duidelijk ; ofwel ging men op bedevaart ofwel kocht men zijn straf af. Samen met de opkomst van meer lokale bedevaartsoorden zoals ook Scherpenheuvel en het ontstaan van lokale processies en bedevaarten zoals Maastricht, Hasselt, Susteren, Aken, … maar ook Tongeren zelf, daalde het aantal tochten naar Spanje zienderogen.
Santiago de Compostela zelf werd tijdens de Napoleontische oorlogen veroverd en geplunderd waarna de overblijfselen van Sint-Jakob bijna een eeuw “verdwenen” in de crypte van de kathedraal daar. Pas in de twintigste eeuw kwamen de pelgrimstochten terug op gang. Met de opname van de Spaanse routes op de Unesco-lijst in 1993 en de Franse in 1998 kenden de pelgrimages en het bijhorende toerisme nieuwe hoogtepunten.
(bron : “Zorgende handen. Een geschiedenis van het Sint-Jacobusgasthuis te Tongeren”).