Maar ook in de ingang van de kerk bevinden zich nog vijf grafplaten. Op ééntje is een kelk te herkennen, hetgeen duidt op het graf van een geestelijke. Een ander is het graf van Willem Veugen (circa 1762), maar drie graven zijn zo sterk afgesleten dat we het opschrift al vele tientallen jaren niet meer kunnen lezen.
Door een archiefonderzoekje hebben we er nu toch twee weten te traceren. In de achttiende eeuw was er blijkbaar een discussie omtrent grafrechten in de kerk. De kwestie werd officieel geregeld en vastgelegd door notaris Lambert Wilmots uit Tongeren die ook een beschrijving gaf.
Van één graf bleef de tekening bewaard. Namelijk van de steen van Maria Groetloons die stierf op 26 oktober 1622 en van haar vader Arnold Groetloons die stierf op 21 oktober 1622. Beiden stierven aan een besmettelijke ziekte. Van de steen rest ons vandaag de dag nog het heraldisch gedeelte waar nog duidelijk het wapenschild van de ridders van Hamal te herkennen. Veel families uit Rutten namen doorheen de tijd hun wapenschild of varianten ervan aan.
De familie Groetloons verliet einde zeventiende eeuw het dorp.
Van een ander graf bleef enkel de beschrijving over. Het betreft het graf waar nu enkel nog de contouren van een mannelijk en vrouwelijk wapenschild op te herkennen zijn. Dit is het graf van Frank Francken (+ 9 maart 1630), secretaris van de heerlijkheid Rutten, en zijn vrouw Maria Stevens (+ 9 augustus 1633). Het echtpaar was gehuwd in Rutten op 16 mei 1602. Hun dochter Catharina overleed eveneens in 1633 aan de gevolgen van de pest. Van de ouders van Maria, Willem Stevens (dorpsmeester van Rutten) en Maria Portugaels is in de archieven van de schepenbank van Rutten de goederendeling bewaard gebleven (Gichten 1664-1678, folio 94).
Afstammelingen van de familie Francken/Vrancken bleven nog decennia lang in Rutten wonen, een andere tak vestigde zich in Tongeren.
Op het kerkhof is ook het epitaaf te zien van een vader en zoon Boes die ook overleden in oktober 1622 aan de pest. De uitbraak van de pest begon in het begin van dat jaar en zou meer dan tien jaar duren. Vele mensen in Rutten, en ook in de omgeving, stierven aan deze besmettelijke ziekte.
Door een gebrek aan handarbeiders en een mislukte oogst brak in 1625-1626 ook nog eens een hongersnood uit, hetgeen de ziekte alleen maar stimuleerde.