maandag 28 december 2015

Het Huis van Widoye

Naar aanleiding van de opening van de vernieuwde bloemenwinkel Coin Perdu in de Hemelingenstraat, werd door de uitbaatster gevraagd of er meer bekend was over de geschiedenis van het pand. Vooral omdat het gebouw nogal historische waarde heeft, een mooie kelder en een wel heel bijzondere muur waarop brandsporen te zien zijn.

De geschiedenis van het pand was ons bekend tot het midden van de zeventiende eeuw, maar verder onderzoek leidde ertoe dat hier ooit het Huis van Widoye was gevestigd. Een pand (en familie) dat in de veertiende en vijftiende eeuw vaker opduikt, maar waarvan we de ligging nog niet hadden kunnen bepalen.

 

De Hemelingenstraat was in de veertiende eeuw een straat met enkele zeer indrukwekkende panden. Er was het Biesenhuis dat nog steeds te zien is, richting de Hemelingenpoort enkele grote brouwerijen en stadshoeves en er waren twee grote panden in de buurt van de Markt.

Vanaf de markt bekeken, waren er eerst drie kleinere panden die nog in het straatbeeld te herkennen zijn (café de Pub onder andere, nu de vier huizen Hemelingenstraat nrs. 2-8). Vervolgens waren de huidige panden 10 tot en met 16 het zogenaamde Huis van Repen, genoemd naar de kasteelheren van (Neer)Repen. Dat pand wordt al in de dertiende eeuw vermeld als een heel belangrijk Lombardenhuis, een geldwisselaarskantoor.

En de daaropvolgende drie panden, de huidige nummers 18 tot en met 22 vormden het zogenaamde Huis van Widoye, verwijzend naar de jonkers van Widoye die er in de veertiende eeuw eigenaar van waren.

 

In 1360 is het huis bestaande uit de nrs. 18-22 eigendom van jonker Jan van Widoye (+ 1376). Deze was heer van Sint-Lambrechts-Herk en werd in die kerk begraven (afgebroken in 1790). De familie was verwant met de ridders van Tongeren, de ridders van Riksingen, Betho, etc. Hun relatie met het dorp Widooie is nog niet duidelijk. De afstamming van Jan van Widoye is ook niet duidelijk. Hij zou familie kunnen zijn van Arnold van Widoye die in 1330 wordt vermeld als schepen van Tongeren.

Nadien wordt het pand eigendom van zijn zoon, jonker Herman van Widoye en diens vrouw Ida de Moers. Vervolgens wordt het vermoedelijk eigendom van jonker Jan van Widoye en diens vrouw Catharina van Betho, dochter van ridder Goeswijn van Betho. Hun zoon Goeswijn (+ 1458) erft daarna het pand. Hij was gehuwd met Margaretha van Steenhoudt (+ 1456) uit Brussel en werd heer van Mulken (het betreft hier de “tempelierstoren” met goederen errond want de gemeente maakte deel uit van de stadsvrijheid Tongeren).

Hun zoon, ridder Goeswijn van Widoye erfde het pand. Hij wordt vermeld als eigenaar ervan in 1478. Twee jaren voordien, in 1476, was hij bovendien eigenaar geworden van de helft van de heerlijkheid Mulken en de helft van de Sint-Jansmolen.

Trouwens, de muur die nog zichtbaar is in de bloemenwinkel dateert vermoedelijk ook uit deze periode.

Bijzonder interessant is dat op 6 mei 1487 de stadsmagistraat besliste dat dit huis ter beschikking zou gesteld worden aan de prinsbisschop wanneer hij in Tongeren zou verblijven. Het pand dat die had aan de zuidzijde van de basiliek was op dat moment of afgebroken of zwaar in verval. De rechten die de heer van Genoelselderen had op het huis, mocht deze niet laten gelden. Blijkbaar was die als aangetrouwde aanverwant dus erfgenaam van Goeswijn van Widoye.

Na de familie Widoye raken we het spoor even kwijt tot in 1549 Jaspar Broens, stadssecretaris van Tongeren en van Grootloon, als eigenaar van het huis wordt vermeld.

Na hem zijn we het spoor opnieuw even kwijt. In ieder geval wordt het pand opgesplitst, afgebroken en verbouwd tot de drie panden zoals we ze nu nog kennen. We volgen het verhaal verder van het pand nummer 18 (het naastgelegen pand werd later hoeve en brouwerij De Rozemarijn).

Nummer 18 was in 1658-1670 eigendom van Geurt van der Gouwen. De familie van Jan de Geloes, schepen bij het Oppergerecht van Vliermaal, had toen nog bepaalde (geld)rechten op het pand.

De naastgelegen panden branden tijdens de Grote Brand van Tongeren in augustus 1677 af, waardoor we vermoeden dat ook dit pand vernield raakte. De brandsporen die nog te zien zijn in de muur zouden dus best van deze periode kunnen dateren.

Tot hier is de geschiedenis van het huis trouwens een mooi voorbeeld van Tongerse stadsgeschiedenis. Het was typisch dat er zich vanaf de dertiende eeuw rijke edelen (ridders, jonkers) in de stad vestigden, want daar vond het sociale leven plaats. Hun woontorens en burchten in de dorpen voldeden ook niet meer aan hun eisen. Ze bewoonden in de stad, toen één van de belangrijkste steden in het prinsbisdom en de omgeving, prachtige panden met paardenstallingen, huisbrouwerij, etc. Een ommekeer kwam na de Bourgondische verwoestingen in de vijftiende eeuw toen veel edellieden de stad verlieten. Hun huizen kwamen of in het bezit van rijke burgers of werden bewoond door hun rentmeester. Vanaf de zeventiende eeuw zien we dan weer dat die rentmeesters ook wegtrekken en dat de panden worden verkocht. De oude woontorens en burchten in de dorpen werden ondertussen verbouwd tot lustkastelen waardoor de adel terug zijn plek vond op het platteland. De opkomst van andere stedelijke centra leidde hen daarbij ook weg uit onze stad. “Gewone” burgers werden nu eigenaar, panden raakten in verval, werden afgebroken, opgedeeld, enzovoort… Vandaag de dag resten er, behalve het Munthuis, geen van die ooit zo indrukwekkende panden meer…

 

Maar het verhaal gaat verder. In 1680-1685 is dit huis eigendom van Jan van der Gouwen, zoon van Geurt.

In 1699-1702 wordt rentmeester Lambert Gilissen als eigenaar vermeld en nadien de weduwe van Jan van der Gouwen.

In 1703 zijn de kinderen van Jan van der Gouwen eigenaar. In een akte uit dat jaar wordt ook de relatie tussen Lambert Gilissen en de familie van der Gouwen duidelijk. Hij was blijkbaar de tweede echtgenoot van Catharina Vaes, weduwe van Jan van der Gouwen.

Op 18 augustus 1708 verkopen de mombers (voogden) van Maria Beucken, dochter van wijlen Jan Beucken en Catharina van der Gouwen (nu hertrouwd met Isaias Gerendael) voor 700gls een weide aan Leonard Bussy, heer van Rooi. Als onderpand voor het goede beheer van het geld, geeft Hubert van der Gouwen dit huis in onderpand.

In 1726 is het pand nog steeds eigendom van de erfgenamen van Jan van der Gouwen, maar in 1734-1750 wordt Jan Matrisse als eigenaar vernoemd.

Op 17 oktober 1795 verkopen Isabella Francisca Danckarts, weduwe van Jan Baptist Rimbout, en haar zoon Antoon Rimbout uit Lier het huis aan koopman Arnold van Ormelingen uit Tongeren. Het is dan belast met 4gls 8st aan de koster van Neerrepen.

In 1826 woont hier winkelier Jan Poosen (27j) met zijn vrouw Anna Maria Bellefroid (22j) en hun pasgeboren dochtertje. Zij huren het huis van de familie van Ormelingen.

Het huis was in 1844 eigendom van de weduwe van Arnold van Ormelingen, rentenier uit Tongeren. Hun zoon, dokter Peter Lambert van Ormelingen, had het huis echter via deling verworven in 1836, maar zijn moeder bleef het vruchtgebruik houden. Huurders waren toen handelaarster Maria Ghysens (35j, ° Schalkhoven) met een winkelmeisje en een dienstmeid.

Bewoonster Maria Ghysens overlijdt in 1870 waarna het pand bewoond wordt door het gezin Denis-Bormans. In de eerste helft van de twintigste eeuw is het vervolgens eigendom van de familie Denis-Milissen en tenslotte van de familie Martens-Denis.

 

Geen opmerkingen: