woensdag 27 januari 2016

De kapel van Sint-Judocus en een huis van Alden Biesen

In aanvulling op de blog van gisteren over het “huis van Tille” (vakschool) in de Hondstraat.

Het cijnsregister uit 1360, waarnaar verwezen wordt, staat vol interessante verwijzingen naar personen en panden. De periode rond 1360 is nog een relatieve bloeitijd voor Tongeren, na de bouw van de middeleeuwse omwalling in het midden van de dertiende eeuw en voor de grote vernielingen tijdens de Bourgondische Oorlogen in de tweede helft van de vijftiende eeuw. Of beter gezegd, het cijnsregister van 1360 geeft een beeld van Tongeren in volle middeleeuwen.

Twee passages willen we nog uit het register vermelden. Betreffende cijnzen in de Jekerstraat is er een vermelding van een zekere Hendrik Cloestenere die 4 solidi, 3 denieren, 1 kapuin en 1 hen op zijn huis moest betalen aan het OLV-kapittel. Zijn huis, zo wordt vermeld, was “olim capella sti judoci”. Dit wil zeggen, eertijds (maar geen idee hoe lang geleden) de kapel van Sint-Judocus (Sint-Joost/Saint-Josse). Op basis van de cijnsregisters hebben we kunnen afleiden dat het gaat om een pand op de hoek van de Jekerstraat met de Muntstraat (noordelijke zijde). Een interessante vondst, zeker als we weten dat iets verderop in de Muntstraat, op de hoek met of tegenover de Bulkerstraat de kapel van Sint-Evergislus lag die in de vijftiende eeuw verdween.

Meer dan deze vermelding is (voorlopig) niet geweten over de kapel. Voor meer info over Judocus verwijzen we naar http://www.heiligen.net/heiligen/12/13/12-13-0669-josse.php De aanwezigheid van deze kapel is zo (waarschijnlijk) de verklaring waarom de naam “Josse” in de veertiende eeuw en vroeger relatief veel voorkwam in Tongeren. In de OLV-kerk was ook een altaar gewijd aan Sint-Joost, maar die stichting dateert uit de zeventiende eeuw.

De andere passage betreft een cijns van 4 solidi en 4 solidi en 2 denieren te betalen door Josse Conjoel aan hetzelfde OLV-kapittel. Zijn huis, gelegen in de Maastrichterstraat was voordien eigendom van Dirk Exermans en was in 1360 gelegen tussen het huis van Gerard Pousters en het huis van de heren van Biesen (Alden Biesen). Opnieuw een heel interessante vondst. Tot nu toe werd aangenomen dat het oudste refugiehuis van Alden Biesen in de Hemelingenstraat lag (nu restaurant Magis). In de zeventiende eeuw verhuisden ze naar de Moerenstraat (nu het historisch gebouw van het Atheneum). De oudste vermelding van hun huis in de Hemelingenstraat dateert echter uit de vijftiende eeuw. Uit deze vondst blijkt dus dat ze voordien een pand in de Maastrichterstraat hadden. Momenteel is het nog niet gelokaliseerd, maar op basis van andere gegevens lag het vermoedelijk tussen de hoek met de Schuttersgang en de Vermeulenstraat of tussen de hoek met de Kielenstraat en de Kloosterstraat.

Een interessant werkje over Tongeren in de veertiende eeuw is “Tongres au XIVe siècle” door Charles Thys (te raadplegen in de bibliotheek van het stadsarchief, nr. 2137).

dinsdag 26 januari 2016

Over een oud huis in de Hondstraat

Een tijdje terug vroeg iemand in de Gasthuiskapel naar een bepaalde woning, of beter gezegd twee woningen, die staan afgebeeld op het schilderij De Brand van Tongeren.

Het schilderij, dat de grote stadsbrand in augustus 1677 voorstelt, hangt in de kapel sinds de heropening als toeristisch kantoor.

Opvallend aan het schilderij is dat de panden die meer helder geschilderd zijn, de brand overleefden. En dat omgekeerd de meer vaag geschilderde panden verloren gingen in de brand. Bij het schilderij hangt enige historische uitleg en er staat ook aangeduid welke de belangrijkste of meest zichtbare panden op het doek zijn.

Net rechts van het Munthuis springt een pand in het oog dat wel lijkt op een zeventiende-eeuwse Jezuïetenkerk, met het typische gekrulde fronton. Toen de teksten werden geschreven over het schilderij stonden we niet stil bij dat pand, gewoonweg omdat er nooit iets over bekend geraakt is. En dat terwijl we enkele jaren terug geprobeerd hebben de huizen die afgebeeld staan op de Brand van Tongeren op een kaart te situeren en waarbij we het pand ook konden identificeren.

Althans dat dachten we toch. Want iets meer rechts van het pand is nog een trapgevel te zien en rechts daarvan is een langwerpig bakstenen pand te zien.

In ieder geval was de conclusie dat één van die panden de oude vakschool in de Hondstraat was. Na heel was “discussie” met collega en stadsgids Stéphane Nijssen kwamen we (voorlopig) tot de conclusie dat de trapgevel die zichtbaar is op het schilderij “De Brand van Tongeren” overeen moet komen met de trapgevel aan de oude vakschool en dat links ervan de plek is waar het gebouw van de bogen stond… Waardoor het indrukwekkende barokke gebouw links en het langwerpige gebouw ons voorlopig onbekend blijven…

Maar we beginnen bij onze oudste gegevens en zullen eindigen met de recente geschiedenis en de ligging van het huis.

 

De oudste vermelding van het huis is in 1360 toen het vermeld werd in een cijnsregister van het OLV-kapittel. Het pand is dan eigendom van Elisabeth (of Maria) van Oborne, dochter van ridder Jan van Oborne en Maria van Rulant-Hozemont. Ze overleed op 28 maart 1366 en werd in de OLV-kerk begraven met haar echtgenoot, ridder Walter van Betho. Het huis was toen blijkbaar in gebruik door Jan Bottart en Jan Cleinwouters. Het echtpaar Betho-Oborne had zeker twee zonen. In het cijnsregister staat vermeld “Oborn de Tille”. Tille is het Vlaamse woord voor Thys waar de familie van Eynatten (zie hieronder) heer van was.

De volgende eigenaar die we kennen is ridder Theobald van Eynatten uit Obsinnich, heer van Amstenraed (zoon van ridder Jan van Eynatten en Joanna van Neubourg) die gehuwd was met Catharina van Mulken (dochter van ridder Willem van Mulken, gezegd van Widooie, en Catharina van der Masen). Maar we hebben geen idee hoe de relatie Betho-Oborne-Thys was. Dat het pand afkomstig is van de familie van Betho lijkt mogelijk.

Na Theobald wordt het geërfd door diens zoon, ridder Herman van Eynatten (+ 21 augustus 1505 te Maaseik, begraven in Aarschot) die in 1484 gehuwd was met Isabella van Aarschot-Schoonhoven (+ 1531), dochter van Hendrik van Aarschot-Schoonhoven en Judith van den Edelbampt (deze laatste familie was afkomstig uit Alt-Hoeselt/Tongeren).

Herman van Eynatten was trouwens broer van de bekende geestelijke Jan van Eynatten https://nl.wikipedia.org/wiki/Jan_van_Eynatten Een ander broer, Hendrik, wordt bovendien in de jaren 1570 vermeld als lid van de Tongerse rederijkerskamer. In diezelfde periode worden vaak Jan en Lodewijk van Tille vermeld in de gichten van de schepenbank. Vermoedelijk zijn zij de vereenzelvigen met leden van de familie van Eynatten (bastaardtak).

Het is hun zoon, ridder Lodewijk van Eynatten (+ 1565, begraven te Thys) die de volgende eigenaar is. Hij was in 1533 gehuwd met Isabella van Jamaert (+ 1587, begraven te Thys), dochter van ridder Hendrik van Jamaert en Elisabeth van Daelhem.

In 1583 is het huis eigendom van jonker Willem de Lamboy (+ 1585) als weduwnaar van Elisabeth van Eynatten-Thys (+ 1579). Hij was de zoon van Gundolf van Lamboy en Maria van Blitterswijk.

In 1613-1647 is het huis eigendom van Arnold Witten, schepen en meermaals burgemeester van Tongeren.

In 1654-1680 is het huis eigendom van Andries Vaes en vervolgens van zijn weduwe en erfgenamen.

In 1739-1759 wordt raadsheer de Vaes uit Brussel als eigenaar vermeld. Deze laat het beheer van het pand over aan zijn zus, Margaretha Josephina de Vaes, meesteres van het Tongerse begijnhof. Dit onder voorwaarde dat wanneer hij in Tongeren is er kan logeren en zijn paarden kan stallen. In die periode wordt het pand verhuurd aan EH Jan Andries Janssens, pastoor van Mulken, en vervolgens aan baron Joseph d’Everlange de Witry, kanunnik van OLV. In 1773 worden er uitvoerige herstellingen aan het schrijnwerk uitgevoerd (nieuwe deuren, vensters, dak, …).

Meesteres de Vaes is ondertussen eigenares geworden van het pand, maar laat het zelf via erfenis aan haar neefje ridder Jan Libert de Vaes uit Brussel. In eerste instantie verkoopt hij het huis in 1785 aan notaris Robert van Bloer. De verkoop wordt echter nietig verklaard en het pand wordt toegewezen aan Maria Anna de Steghen, weduwe van Hendrik de Saren, die het op dat moment huurde. Zij zijn trouwens directe verwanten van de familie die toen het Munthuis bewoonde. Het Munthuis was op het einde van de achttiende eeuw in verval, maar dit pand absoluut niet gezien de gigantische verkoopprijs van 6.000 gulden!

Na haar dood verkopen kanunnik Hendrik de Saren en ridder Peter Damiaan de Bosse als man van Maria Anna de Saren hun deel in dit huis aan hun broer en schoonbroer Michel de Saren.

In 1793 verkoopt de familie de Saren het pand dan alsnog aan Robert van Bloer die het bijna tien jaar eerder ook al had proberen te verwerven. Het pand blijft in de eerste helft van de negentiende eeuw zijn woonplaats en nadien wonen zijn dochters er. Het pand was toen nog steeds een zeer luxueuze residentie.

Midden negentiende eeuw wordt het huis gekocht door advocaat Lodewijk August Perreau en diens vrouw Maria Elisabeth Hougaerts. Perreau werd in 1804 geboren in Maastricht en vestigde zich in 1832 als advocaat in Tongeren. Van 1872 tot 1875 en van 1879 tot 1884 was hij burgemeester van Tongeren. Hij overleed in dit huis op 12 maart 1890. Zijn echtgenote was vijf jaar eerder overleden.

Zijn kinderen bewonen het pand nog even waarna ze naar Laken verhuizen. Het gebouw wordt vervolgens op 15 juli 1891 verkocht aan “schoolmeester” Christiaan Ramaekers en vervolgens op 11 november 1893 aan Joseph en Prosper Delvoie.

De familie Delvoie schenkt het pand vervolgens in 1809 aan de Volksbond Sint-Maternus. Volgende belangrijke stap was in 1913 de oprichting van een vakschool op initiatief van EH Emiel Delvoie. De lessen begonnen op 1 december van dat jaar. In totaal waren er vijfendertig leerlingen die kozen voor hout- of metaalbewerking.

De ambachtsschool werd in 1967 doorverkocht aan het stadsbestuur. Een volledige beschrijving van de gebouwen van toen is bewaard gebleven.

Na het sluiten van de school, waren hier onder andere de technische dienst en financiële dienst van de stad in gehuisvest alsook de politierechtbank. Maar het pand was ondertussen heel bouwvallig geworden. Midden jaren 1980 was er heel wat heibel over. Enerzijds was er het Vlaams Gewest die het pand wilde laten beschermen en anderzijds het stadsbestuur dat het pand wilde herbestemmen. Na heel wat brieven die heen en weer gestuurd werden, trok de burgemeester aan het langste eind. Hij liet het pand een gevaar voor de openbare veiligheid verklaren en omdat het nog niet beschermd was, werd de sloopvergunning afgeleverd.

We eindigen met een beschrijving van het pand uit 1987 : “Het in kern 17e-eeuwse haakse gebouw, gekenmerkt door het volume en het steile, gebogen dak heeft op het einde van de 18e – begin 19e eeuw een laat-classicistische ordonnantie gekregen met de typische, rechthoekige muuropeningen in vlakke, hardstenen omlijsting… De achteruitliggende vleugel is een merkwaardig voorbeeld van Maasstijl met de typische mergelstenen afwerking van de vensters. Het gallerij-element vindt men in een gelijkaardige uitwerking, doch volledig behouden terug in het stadhuis van Borgloon, dat dateert van 1668-1680.”

In 1989 werd met de afbraak gestart en werd tevens een ondergrondse parking aangelegd. Maar hiermee eindigt het verhaal van dit bijzonder pand echter niet.

In 1989-1990 begonnen de archeologische opgravingen. Er werden paalsporen gevonden uit de vroegste, Romeinse, geschiedenis van Tongeren. Verder werd een hypocaustum aangetroffen en een zeer mooie mozaïek die in het Gallo-Romeins Museum te zien is. En verder werd er ook een middeleeuwse waterput aangetroffen met 17e en 18e-eeuws materiaal (vermelding door Stéphane Nijssen). Het rapport werd in 1992 uitgegeven door Alain Vanderhoeven in “Archeologie in Vlaanderen”.

 

woensdag 20 januari 2016

Mantels en liefde

Laat me al maar meteen zeggen, de titel komt niet van mij maar van de website van de KULeuven in een review over het boek van professor Willy Vande Walle getiteld “Japan & Belgium. Four Centuries of Exchange”.

Tongeren vindt namelijk zijn weg niet enkel naar Frankrijk (zie de blog van gisteren over de reproductie van het beeld in de Gasthuiskapel) maar ook naar Japan.

Japan? zult u zeggen…

Gisteren verscheen op de website van deredactie.be een artikel over de viering van 150 jaar diplomatische betrekkingen tussen België en Japan. Het contact tussen Japan en de buitenwereld was tot het midden van de negentiende heel beperkt en liep voornamelijk via China en enkele Nederlandse handelaars en Compagnieën. Heel het jaar staan activiteiten op het programma om de vriendschappelijke betrekkingen van de afgelopen 150 jaar te vieren. Het hele programma staat op http://www.be.emb-japan.go.jp/150jb/en/index.html

Terzijde heeft België ook een nieuwe ambassadeur in Japan, momenteel nog “ambassadeur designate” want hij moet nog officieel aangesteld worden. In zijn welkomstwoord heeft hij het ook over die 150 jaar van bilaterale diplomatieke betrekkingen en haalt aan dat een zekere Thomas Cornelisz 415 jaar geleden als eerste Belg voet aan wal zette in Japan.

http://countries.diplomatie.belgium.be/nl/japan/ambassade_en_consulaten/ambassade_tokio/welkomstwoord_ambassadeur/

Reden om toch even in de pen te kruipen want de eerste Belg in Japan was niemand minder dan Tongenaar Theodoor Mantels. Citeren we even de passage “mantels en liefde” uit de review van het boek van Willy Vande Walle : “We hebben de volledige geschiedenis van de Belgisch-Japanse betrekkingen in kaart willen brengen. Het allereerste Europese contact was van Portugese origine, in 1543. Zes jaar later kwam Franciscus Xaverius in Japan aan. Ook de eerste ‘Belg’ in Japan was een geestelijke, namelijk de jezuïet Theodoor Mantels uit Tongeren, die in 1588 in Japan landde, toen de contacten tussen de Japanners en de op bekering mikkende Europeanen al aan het vertroebelen waren. Even voordien had de eerste Japanse ambassade Madrid en Rome aangedaan, een voor die tijd media-evenement van formaat, waarover ook in de Lage Landen uitvoerig gerapporteerd werd”.

“Vanaf 1600, toen het koopvaardijschip ‘De Liefde’ in Japan strandde, verliepen de contacten met Japan niet meer via Portugal of Spanje, maar via de Verenigde Provinciën. Daar waren ook nogal wat ‘Belgen’ bij, uitwijkelingen die na de val van Antwerpen in 1588 naar het Noorden gevlucht waren…” En waartoe ook Thomas Cornelisz behoorde over wie onze Japanse ambassadeur het heeft.

Maar wat weten we over Theodoor Mantels? Op internet is er niet zoveel van hem te vinden, behalve een artikel op de Hasseltse erfgoedwebsite die verklaart dat hij in Hasselt geboren is. De familie was in de zeventiende eeuw gekend en bekend in Hasselt, maar was in de zestiende eeuw en het begin van de zeventiende eeuw wel degelijk een Tongerse familie. http://hasel.be/mantels-theodoor-1560-1593

Theodoor Mantels werd in 1560 in Tongeren (of Scherpenberg) geboren als zoon van Peter Mantels en Maria Bex. Hij werd in 1578 Jezuïet en vertrok op missie naar Japan. Hij vestigde zich in Ikitsuki  samen met Francisco Carrion, een Spaanse collega. Een lokale baron vergiftigde hen waarna zijn collega stierf, maar hijzelf overleefde. Blijkbaar bleef hij de gevolgen ondervinden van de poging tot vergiftiging. Via Macao (in China) kwam hij terecht in Malacca (Maleisië) waar hij overleed op 5 mei 1593. https://en.wikipedia.org/wiki/Ikitsuki,_Nagasaki

Over de contacten met Japan in die jaren, is een interessant Spaanstalig artikel geschreven. Terug te vinden op internet als pdf en met als titel “Los cuatro legados japoneses de los daimyos de Kyushu despues de regresar a Japon”.

Over de relatie van het Christendom met Japan is er deze leuke website http://www.tofugu.com/2015/01/23/christians-in-kyushu-part-2-persecution-rebellion/ Zeker het verhaal van de tocht naar en bekering van Japanners in Rome en hun terugkeer naar Japan in 1590 geeft het belang van de tocht van onze Theodoor Mantels weer en zijn relatie met de bekende Italiaanse missionaris en collega-Jezuïet Alessandro Valignano.

https://en.wikipedia.org/wiki/Alessandro_Valignano

Het verhaal van Theodoor Mantels werd opgetekend door de Jezuïeten zelf en in het stadsarchief bewaren we hier documentatie over.

 

Per toeval kregen we vorig jaar nog een afbeelding van Theodoor Mantels toegestuurd, vermoedelijk daterend uit het midden van de zeventiende eeuw, en waarschijnlijk niet waarheidsgetrouw, maar toch… Deze wordt bewaard in de Marquette University te Milwaukee (VS).

 

De familie Mantels bleef trouwens tot in de zeventiende eeuw eigenaar van Scherpenberg. Het was Maria Bex, moeder van Theodoor Mantels en toen al weduwe van diens vader Peter Mantels, die het leengoed Scherpenberg in 1574 kocht van Beatrix van Brecht, vrouw van Filips de Berlaymont. Ze hertrouwde met Herman Vaes (1538-1604), burgemeester van Tongeren, die ook eigenaar werd van Scherpenberg. Vervolgens kwam het goed in eigendom van diens dochter Cecilia Vaes die huwde met haar stiefbroer Peter Mantels (broer van Theodoor Mantels) waardoor het leengoed terug in eigendom kwam van de familie Mantels.

Hierna werd Scherpenberg eigendom van Theodoor Mantels (1595-1661, vernoemd naar zijn beroemde oom) die in 1634 huwde met Dorothea de Robaulx (1610-1666), dochter van de gouverneur van Beaumont en drossaard van Aarschot. Hun zoon Filips Albert Mantels (° 1635), raadsheer in de Raad van Vlaanderen, werd de volgende eigenaar. De dochter die hij had met Maria Cecilia van Eendro werd de laatste uit het geslacht Mantels die eigenaar was van Scherpenberg. Ze verkocht het goed in 1696 aan Thomas-Godfried van Spauwen uit Tongeren die het op zijn beurt een jaar later terug verkocht aan de weduwe van Jan-Herman Vaes waarna deze familie in de achttiende eeuw de eigenaars werden.

 

dinsdag 19 januari 2016

Gravin de Berchem

Vandaag startten de werken om een kopie te maken van het liggend beeld aan het grafmonument van gravin de Berchem in de gasthuiskapel. Dat monument werd rond 1697 opgericht in opdracht van graaf Frans de Hinnisdael voor zijn overleden echtgenote.

 

Enkele jaren terug werden we hierover al een keer gecontacteerd. De vraag werd toen gesteld door graaf Raymond de Nicolay uit Regnière-l’Ecluse in Frankrijk. https://regniereecluse.wordpress.com/infos-pratiques/visites/ Deze Franse graaf was een rechtstreekse afstammeling en erg geïnteresseerd in de roots van de familie de Hinnisdael.

Hij kwam toen de kapel en het beeld bekijken en we deden ook een rondleiding met hem in Haspengouw. In eerste instantie gingen we toen met hem op pad naar de kapel van Mulken (gerestaureerd in opdracht van graaf Frans de Hinnisdael circa 1700), naar het kasteel van Betho (in de 17e-18e eeuw eigendom van de familie de Hinnisdael), de kapel van Sint-Pieters-Horne bij Vechmaal (waar zich de grafsteen bevindt van ridder Daniel de Hinnisdael + 1298) en tenslotte ook nog naar de kasteelhoeve van Hinnisdael https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/32197

Het geslacht de of van Hinnisdael wordt al vermeld in de twaalfde eeuw – een zekere Gilles was toen kruisvader en zijn naam staat ook vermeld in de “salle des croisades” te Versailles – en had al snel een stadsresidentie te Tongeren. Via erfenis kwamen ze in de zeventiende eeuw in het bezit van Betho. Na het overlijden van zijn echtgenote werd Frans de Hinnisdael bovendien geestelijke en proost van het OLV-kapittel van Tongeren.

Maar zover de relatie tussen Hinnisdael en Tongeren.

 

Tijdens die rondleiding kwamen het bewuste grafmonument en het beeld meermaals ter sprake. De familie beschikte in hun Franse kasteel blijkbaar al over een 19e-eeuwse kopie van het beeld die echter in 1917 vernield geraakte. De huidige graaf, zonder erfgenaam, had de wens dit beeld van zijn voorouders terug in ere hersteld te zien in de kapel van het kasteel. Na zijn dood is het trouwens de bedoeling dat het volledige domein in openbaar beheer komt.

 

Omwille van de restauratie en de omvorming van de gasthuiskapel tot regionaal toeristisch centrum kon toen geen gevolg gegeven worden aan die vraag. Maar meteen na de opening van de gasthuiskapel afgelopen voorjaar kwam er uit Frankrijk de vraag of het laten maken van een reproductie nu wel mogelijk zou zijn, volledig bekostigd door henzelf.

En vandaar dus dat de firma Iparc uit Melsbroek vandaag begonnen is met het maken van een mal en kopie. Vandaag en dinsdag en volgende week de hele week wordt er nog aan gewerkt in de gasthuiskapel.

 

Over gravin Maria Anna de Berchem die de liggende figuur voorstelt en haar grafmonument, is trouwens bij de heropening van de kapel een publicatie verschenen. Het boek, geschreven door stadsgids Frits Berckmans, vertelt niet enkel over het monument zelf en de bekende liggende dame, maar geeft ook een beeld van de adel in die periode en hun relatie met Tongeren. Het boek telt 112 pagina’s en is te verkrijgen bij Toerisme Tongeren, het stadsarchief of Standaard Boekhandel aan 15 euro.

 

De ongelukskruisen van Berg en Widooie

Via de blog werd de vraag gesteld waar de ongelukskruisen van Berg en Widooie zich bevinden.

Het kruisje in Widooie bevindt zich in de Holle Straat. Het verwijst naar Jean Royer uit Rukkelingen die hier op 7 juli 1894 overleed na een val van zijn paard.

Het kruis in Berg bevindt zich langs de Hazelereik. Het wordt genoemd het “Gesker Smiet” en verwijst naar Jan Gesker uit Valkenburg die hier in 1653 verongelukte. Blijkbaar was het kruis lange tijd weggezakt in de grond want het werd pas in 1933 teruggeplaatst.

Oud-burgemeester van Berg, Jan Purnal, vertelde het volgende over het kruis : “Bij gebrek aan een dodenhuisje legde men het lijk in de kerk onder het klokkenhuis. Jakes Jean (Jan Crignon) maakte de kist zo kort, dat men de benen van de dode moest breken om hem erin te krijgen”. De burgemeester haalde zijn verhaal uit de parochiearchieven van Berg.

 

Dit is trouwens niet het enige interessante kruis in Berg. Op het kerkhof, naast de ingang, bevindt zich nog het “langkruis” dat herinnert aan de moord op een zekere Vandermeer uit Tongeren. Het kruis werd in 1789 vernield door revolutionairen die de horizontale armen afsloegen.

Ernaast staat het “Ivekruis” ter herinnering aan de moord op Hendrik Wesche uit Herderen. Dit kruis werd gebruikt tegen tandpijn. Op de knieën gelegen, moest men de zere wang tegen het kruis aandrukken en driemaal een rozenhoedje bidden waarna de tandpijn overging.

In Berg bevond zich tenslotte langs de Groenstraat ook een kruis op de plek waar Jan Festiens uit Membruggen verongelukte, maar dat kruis is jammer genoeg verdwenen.

 

Ook op het kerkhof van Vreren (aan de Walenkant) bevindt zich nog een moordkruis en in het veld in Rutten (richting Tongeren) bevindt zich nog een ongelukskruis dat nogal overwoekerd is. Dat zal ook terug vrijgemaakt en hersteld worden.

donderdag 14 januari 2016

Het ongelukskruis van Vreren

Deze week is het ongelukskruis van Vreren teruggeplaatst geworden.

Het kruis werd in de eerste helft van de negentiende eeuw geplaatst op de plek waar Jan Goffar verongelukte door een slag van zijn paard.

Het bevond zich naast de boerderij aan de Martensweg te Vreren, maar raakte beschadigd. Nu is er een moderne steen in de plek geplaatst. De bijhorende meidoorn wordt ook binnenkort terug geplant.

 

De Martensweg was tot de achttiende eeuw de belangrijkste weg van Luik naar Tongeren of omgekeerd en passeerde centrum-Vreren. Tot in de twintigste eeuw werd de weg nog vaak gebruikt maar dient nu enkel nog voor landbouwdoeleinden.

 

Het kruis is één van de weinige zogenaamde ongelukskruisen die we nog hebben in Tongeren. In Berg staat er nog één en ook ééntje in Widooie, maar het merendeel is verdwenen tijdens de ruilverkavelingen.

 

Met dank aan de technische dienst en groendienst van de stad Tongeren.

woensdag 13 januari 2016

Update beeldbank- en archiefbank Tongeren

Zonet zijn aan de beeld- en archiefbank van Tongeren de toegangen tot de burgerlijke stand (1797-1900) en de gichten (niet-strafrechtelijk gedeelte van de schepenbank, 1468-1613) toegevoegd.

Bekijk zeker eens de link http://beeldbanktongeren.be/index.php/nT om ook de andere toegangen te raadplegen.

donderdag 7 januari 2016

Een Tongers volksspel

Via mail werd ons gevraagd of we meer informatie hadden over het volksspel dat op de afbeelding werd voorgesteld.

De vraag werd gesteld door een afstammeling van de familie Slegers-Schaetzen die dit wandtapijt, want het bleek een tapijt te zijn, in bezit heeft

Oorspronkelijk hing het in het huis van de familie Slegers in de Maastrichterstraat waar nu de bank BNP Paribas Fortis is gevestigd, de oude Generale Bank, en voor 1796 een kanunnikenhuis.

Op het eerste zicht deed het ons aan eierlopen of zoiets denken (rechts zie je een ei). Dankzij de hulp van de collega’s van het PCCE, Bokrijk en het Sportimonium bleek het om “beugelen” te gaan en we citeren : “Het gaat om beugelen. In tegenstelling tot zoals we het nu kennen (kort slaghout, het schupke), werd het vroeger ook met lange stokken gespeeld met lepelvormig uiteinde zoals op de afbeelding. Onderaan links zie je het begin van de beugel waar de bol (die hier op een ei lijkt) door gespeeld moet worden. Er bestaan meerdere schilderijen en prenten waarop dit beugelspel met lange stokken is afgebeeld. De kruik is vrij klassiek voor herbergscènes in het algemeen, bijvoorbeeld bij Teniers de Jongere”.

Interessant om te weten dat dit dus ook in Tongeren werd gespeeld.

Nog meer boeiend werd het verhaal toen bleek dat de figuren op het tapijt ook te benoemen waren. Het gaat om vader en zoon Slegers, Charles Thys (de historicus over wie we het al vaker gehad hebben) en notaris Lismont.

Het huis aan de linkerzijde met de kruik is de Kruikesmolen, gelegen buiten de Moerenpoort die zelf ook heel duidelijk te zien is. En ernaast bevindt zich een huis met drie rapen op het wapenschild. Dat is het huis met dezelfde naam dat in de Hemelingenstraat stond en in de jaren 1860 werd afgebroken. De familie Slegers en vooral Charles Thys hadden fel tegen die afbraak geprotesteerd.

Het tapijt zelf is trouwens te situeren in de periode 1870-1883 (omdat toen het uurwerk op de basiliek werd verwijderd).

Een bijzonder tafereel dat heel wat meer verhaal verbergt dan op het eerste zicht lijkt.

Tenslotte is nog te vermelden dat in het pand in de Maastrichterstraat dat bewoond werd door Lucien Vanherckenrode (1881-1969) en Catharina Slegers (1877-1968), dochter van Joseph Slegers en Felicie Schaetzen ook heel mooie wandtapijten werden bewaard waarop jachttaferelen werden uitgebeeld. Maar daarover misschien later meer.

Het tapijt is wel een heel uniek en vooral vergeten stukje Tongers erfgoed dat laat zien hoe mooi huizen gedecoreerd werden.

 

(Met dank aan Bernard de Coppin voor het bezorgen van de afbeelding van het wandtapijt en de afbeelding van het echtpaar Slegers-Schaetzen).

 

Wensen uit Amsterdam

Deze week ontvingen we een hele leuke nieuwjaarskaart uit Amsterdam. Afzender was Hub Smeets met wie we een tijdje terug in contact zijn gekomen omdat hij onderzoek deed naar de familie Smeets.

In de achttiende eeuw en eerste helft van de negentiende eeuw was deze familie nadrukkelijk aanwezig in het Tongerse sociale leven. Hierdoor hebben ze ook heel wat sporen achtergelaten in archieven, waardoor dit voor Hub heel wat bijkomende gegevens over zijn familie opleverde.

Vooral over de figuur van dokter Joannes Smeets is heel wat terug te vinden. Een korte versie van zijn levensverhaal heeft Hub op zijn nieuwjaarskaart vermeld. Een mooi voorbeeld van hetgeen de Tongerse archieven aan biografische gegevens kunnen opleveren.

“Toen Clementine Wijnands met Kerstmis 1690 met veel moeite haar tweede Wijnand baarde (haar eerste was overleden) had ze al drie kinderen rondlopen en was de 40 gepasseerd. Toch kreeg ze vijf jaar later onverwachts nog een jongetje. Ze gaf hem de naam Jan.

De goede economische omstandigheden en het bezit van een goed verstand gaven Jan de gelegenheid te studeren. Hij bekwaamde zich in de geneeskunst.

Hij was 31 toen hij trouwde met een meisje uit het dorp, Elisabeth Hanssen. Vier maanden later baarde ze een dochter die de naam van zijn moeder kreeg : Clementine. Daarna studeerde hij af en kreeg later nog drie kinderen : twee meisjes en één jongen.

Het geluk was echter van korte duur. In 1737 stierf zijn toen 5-jarig dochtertje Ida. Enkele jaren daarvoor waren zijn zoontje Jasper en zijn dochtertje Anna gestorven en zeven jaar later verloor hij ook zijn vrouw. Alleen Clementine bleef in leven.

Inmiddels was de Oostenrijkse successie oorlog uitgebroken en werd het dorp keer op keer leeggeplunderd. Hier viel dus weinig meer te verdienen. Dat zal ook een rol gespeeld hebben bij zijn besluit om op zijn 52-ste elders een nieuw leven te gaan beginnen.

In 1747 krijgt hij een aanstelling als stadsdokter in Tongeren waar hij, betaald door het stadsbestuur, gratis medische zorg verstrekt aan arm en rijk. In dat zelfde jaar trouwt hij met de 25-jarige Maria Aleijdis Frambachs uit Maastricht. Met haar krijgt hij achtereenvolgens drie jongens en drie meisjes. Zijn laatste dochter krijgt hij op zijn 65-ste.

In 1769 is Jan 73 jaar oud. Hij is het werken als dokter na 40 jaar moe. Hij bedankt voor zijn functie. Enkele maanden later sterft hij. Zijn weduwe Frambachs is dan 47 jaar oud, zijn beide oudste zonen studeren in Parijs, de één voor dokter, de ander voor advocaat. De derde zoon woont met zijn zusjes nog thuis bij moeder.

De expertissimus dominus Joannes Smets, doctor medicus stipendiatus huius oppidi is begraven in de Sint Niklaaskerk aan de Markt in Tongeren. Deze kerk is er niet meer en van dokter Jan hebben we alleen nog enkele documenten. Maar zowel van zijn dochter in ’s Gravenvoeren als van zijn dochters in Tongeren leven nog veel nakomelingen onder ons”.

 

Het dorp waar hij vandaan kwam is ’s Gravenvoeren. Hij betrok een pand in de Muntstraat. Zijn weduwe, Aleidis Frambachs, verwierf na zijn dood heel wat goederen waaronder een brouwerij.

Een kleindochter huwde baron de Schiervel, eerste gouverneur van de Belgische provincie Limburg. Via de familie Smeets verwierf deze het kasteel van Ommerstein bij Dilsen.