donderdag 30 maart 2017

Wat is een redemptiedorp?

Naar aanleiding van de blog van gisteren over een brand in Rutten in 1767, werd de vraag gesteld wat een ‘redemptiedorp’ is.

De naam werd gebruikt voor de dorpen Falais (deelgemeente van Braives), Hermal (deel van Oupeye), Rotem (deel van Dilsen-Stokkem), Mopertingen (deel van Bilzen), Paifve (deel van Juprelle) en de Tongerse dorpen Rutten en Nerem.

 

Vanaf de dertiende eeuw tot 1785 was er over deze acht dorpen heel wat discussie met als gevolg heel wat processen maar ook militair ingrijpen.

Het hele verhaal begint in 1202 toen de Duitse keizer Otto IV de acht genoemde dorpen afstond aan hertog Hendrik I van Brabant. De Luikse prins-bisschop verzette zich echter hevig tegen deze schenking. Op die manier kreeg de hertog van Brabant immers gebieden in de rechtstreekse omgeving van Luik.

De hertogen van Brabant (voordien graven van Leuven) waren al langer in conflict met Luik. Het welvarende Brabant zocht gebiedsuitbreiding en botste in het westen tegen het graafschap Vlaanderen, ten noorden Holland en ten zuiden Henegouwen. Daarmee dat Brabant zijn zinnen zette op de oostelijke gebieden : Loon, Luik en Limburg.

Het conflict dat zich afspeelde in de dertiende en veertiende eeuw werd ook wel de Luiks-Brabantse Oorlog genoemd. De oorlog begon in 1204 met het beleg van Maastricht (waarbij Luik en Loon een strafexpeditie begonnen tegen de hertog van Brabant om diens groeiende invloed in Maastricht in te perken). Op dat moment was Maastricht trouwens een zogenaamde tweeherigheid, verdeeld tussen de bisschop van Luik en de hertog van Brabant.

Hoogtepunt in de oorlog werd de plundering van Luik in 1212 en voor ons in Tongeren de dramatische plundering van de stad in 1213 (die de aanleiding was voor de bouw van de middeleeuwse stadsmuur). Het conflict eindigde in 1378 met het zogenaamde ‘bestand van Booienhoven’.

 

Zo werd er beslist dat de inwoners van de acht genoemde dorpen (en dus ook Nerem en Rutten) hun veiligheid moesten afkopen van zowel Brabant als Luik. In het Latijn betekent afkopen ‘redimere’ en vandaar ook het woord ‘redemptiedorpen’. Dit hield bijvoorbeeld in dat de dorpen moesten bijdragen aan het Brabants garnizoen in Maastricht.

 

Met het bestand van 1378 was de hele discussie echter niet gedaan. Het hertogdom Brabant ging over naar de Bourgondiërs en later de Habsburgers. Tot de zeventiende eeuw werd het conflict verder uitgevochten voor de rechtbanken. Maar door het ontstaan van de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën (een afscheuring van de Habsburgse, Verenigde Nederlanden door de godsdienstoorlogen) eisten zij de rechten op die de hertog van Brabant vroeger had uitgeoefend.

 

Het was nog wachten tot 1785 tot er een definitief akkoord werd gesloten. In het verdrag van Fontainebleau werd afgesproken dat de redemptiedorpen zouden worden overgedragen aan de Verenigde Provinciën (Nederland). Dat verdrag betekende het einde van de zogenaamde ‘Keteloorlog’ (de naam verwijst naar het feit/legende dat enkel een soepketel als ‘dodelijk’ slachtoffer te betreuren was). Keizer Jozef II probeerde tijdens die oorlog om de blokkade van de Schelde te doorbreken tegen de Nederlanders (die gesteund werden door Frankrijk en Pruisen). Het verdrag bevestigde de sluiting van de Schelde, waarvoor de keizer een schadevergoeding kreeg. Een deel Staatse gebieden werden afgestaan aan de Duitse keizer en dus ook omgekeerd.

De dorpen werden vanaf dan met de Elf Banken van Sint-Servaas Staats-Brabant. In 1795 werden de dorpen door de Bataafse Republiek afgestaan aan Frankrijk en bij de Franse departementen in onze streek gevoegd.

 

Het hele verhaal brengt ons zo bij de vraag wat de relatie met de andere dorpen in Tongeren was, wie de eigenlijke (beroemde!) heren van Nerem-Paifve waren (want dat was vroeger één heerlijkheid en vormde een parochie met Vreren, Diets-Heur en Wihogne) en wat die Elf Banken van Sint-Servaas waren… Maar zoals dat in de verhaaltjes gaat, is dat voor een volgende keer.

 

 

 

 

woensdag 29 maart 2017

Drama in Rutten - 25 april 1767

Op zaterdag 25 april 1767 brak om acht uur ’s avonds brand uit in Rutten. Het vuur startte bij Lambert Tilmans en verspreidde zich naar de woningen van Hendrik Houbrechts, Andries Martens, de weduwe Jan Martens en Jan Ballaes. Bij de brand gingen ook de veestapel, meubels en de graanopslag van die huizen verloren.

Meest dramatisch was echter het overlijden van Maria Mulleners, vrouw van Jan Ballaes, die verstikt geraakte.

 

Om het leed te verzachten vroegen de schout en schepenen van Rutten en pastoor a Campo aan de Staten Generaal van de Verenigde Nederlanden (Rutten was een zogenaamd redemptiedorp) een collecte te mogen houden in het dorp.

De priesters Snellinx en Hermans (verbonden aan het kapittel van Rutten) werden aangesteld om de geldinzameling te houden.

 

Deze officiële vraag werd teruggevonden bij de inventarisatie van een gedeelte van het archief van de schepenbank en gemeente Rutten.

De parochieregisters vermelden eveneens dat Maria Mulleners omgekomen was in de vlammen. Ze liet zeven kinderen na (wel niet allemaal meer in leven) waarvan de jongste 24 jaar was.

 

 

donderdag 23 maart 2017

Een Tongenaar in Geel

Toevallig vonden we gisteren een verwijzing naar een grafschrift van een Tongenaar in de Sint-Dymphnakerk van Geel.

Het grafschrift vertelt : ‘Hier ligt begraven meester Hendrik van Tongheren de Jonge. Goudsmid uit Hasselt. Hij stierf op 27 januari 1448 (1449 in onze tijdsrekening)’.

Boven het grafschrift staat een heel mooie tekening. Het toont de biddende Hendrik van Tongheren, op zijn knieën voor OLV. Links staat de heilige Catharina afgebeeld (zijn link met Tongeren?) en rechts de heilige Dymphna (hetgeen de oudst gekende afbeelding van de heilige in Geel is).

 

Vermoedelijk is hij dezelfde als goudsmid Hendrik van Hasselt die in 1444 de opdracht kreeg om een zilveren processiekruis te vervaardigen voor Daniel van Blochem, kanunnik van Sint-Paulus te Luik.

Er wordt eveneens aangenomen dat hij de zoon is van meester Hendrik die tussen 1398 en 1426 als edelsmid werkte voor het OLV-kapittel van Tongeren. Hij maakte onder andere enkele reliekbeeldjes die zich in de schatkamer bevinden (de bekende zilveren en gouden beeldjes van heiligen). Deze Hendrik senior was de schoonzoon van de gekende Tongerse edelsmid Godfried Gufkens die eveneens enkele bekende stukken uit de schatkamer heeft gemaakt (o.a. de rationalen – soort van broches – van kanunnik van Widoye en kanunnik Cleinjans).

donderdag 16 maart 2017

kunstschilder Ludovic Janssen (1888-1954)

Het Emile Van Dorenmuseum in Genk breidde vorig jaar zijn collectie uit met een reeks foto’s van landschapsschilder Ludovic Janssen. Op deze foto zien we hem aan het werk aan de rand van de Jeker met zicht op de Ursulakapel.

 

Ludovic Janssen (Luik 1888-1954) is vooral gekend als schilder van landschappen. Hij wordt gezien als één van de laatste vertegenwoordigers van de Genkse School (schilders van landschappen in de Limburgse Kempen). Hij kreeg ook al vroeg in zijn loopbaan de eretitel ‘le peintre de la Campine’ die hij deelde met Emile Van Doren.

Dankzij een erfenis moest Ludovic zich geen geldzorgen maken en kon zich volledig aan de schilderkunst wijden.

 

Tongers kunstschilder Paul Noldus (Tongeren 1898-1992) liet zich onder andere door zijn werk beïnvloeden.

 

Voor meer info over hem zie :

https://nl.wikipedia.org/wiki/Ludovic_Janssen

https://nl.wikipedia.org/wiki/Genkse_School

http://www.emilevandorenmuseum.be/

http://www.hemotech.be/belisch/pages/artists/JL2.html

 

 

Met dank aan Sandra Weekers.

woensdag 15 maart 2017

De Tongenaar in de greep van de adelaar

Afgelopen jaar werd door de dienst erfgoed van de stad het derde deel van hun trilogie over de Tweede Wereldoorlog in Tongeren voorgesteld. Naar aanleiding van deze publicatie interviewde Tijs Posen heel wat mensen over de oorlogsperiode.

De volledige film wordt voor de eerste maal afgespeeld op dinsdag 28 maart om 20u30 in De Velinx. Tickets kunnen gekocht worden via http://www.develinx.be/tijs-posen

De film bevat uniek beeldmateriaal en is een testament van de laatste oorlogsgetuigen.

Een aanrader !!!

woensdag 8 maart 2017

Verdwenen Jekerbrug ontdekt

Bij de infrastructuurwerken aan de Jeker werden eind februari de restanten van een oude Jekerbrug ontdekt (in het geel aangeduid op de luchtfoto – in het rood is het Romeinse stratenpatroon aangeduid). De werken gebeuren in opdracht van Infrax en kaderen in het terug open leggen van de Jeker.

Op de foto’s is de mergelstenen aanzet van de verdwenen middeleeuwse brug te zien. De brug, voor het eerst vermeld in de veertiende eeuw, lag beneden aan de Sint-Jansstraat en was de verbinding met de Sint-Jansmolen.

Op de foto’s is eveneens een restant van een bakstenen kademuur te zien die zich bevond aan de overkant van die molen.

 

Met dank aan stadsarcheoloog Dirk Pauwels voor de foto’s en de melding.

 

 

dinsdag 7 maart 2017

Een pleister op de wonde

Vorige maand ontvingen we van Jean-Jacques van Ormelingen twee mooie manuscripten. Het eerste is een statutenboekje uit 1629 dat in 1790 toebehoorde aan kanunnik Moreau.

De statuten van het OLV-kapittel regelden de volledige organisatie van het kapittel : eucharistievieringen, het omgaan met relieken, het aanstellen van kanunniken, de afwezigheid van kanunniken, vergaderingen, de kloosterhuizen, de jaargetijden, de rechten van de deken en het kapittel, het ambt van cantor (zanger), de scholasticus (leraar), de tonsuur en de klederdracht, enzovoort.

Ook werden in de statuten leefregels geformuleerd zoals de omgang met ‘verdachte vrouwen’ en het houden van ‘concubines’.

De oudste statuten dateerden uit de dertiende eeuw en werden een aantal keer herschreven. Maar de meest gekende waren deze uit 1629. Ieder kanunnik had die in principe in huis en zou ze ook moeten kennen.

 

Het ander manuscript is van apotheker Janssen en dateert uit het einde van de achttiende eeuw. Het boekje bestaat uit recepten voor allerhande medicijnen en uit behandelmethodes, zogenaamd ‘composita galenica’.

Apothekers maakten in die periode nog steeds uitgebreid gebruik van planten en kruiden. Heel populair waren de tincturen, brouwsels op alcohol.

De apothekers waren in die periode ook niet meer zo onbetrouwbaar als hun middeleeuwse voorgangers. Hun status was er ook op vooruitgegaan en ze behoorden tot de meest vooraanstaande burgers. Maar als we de recepten lezen valt toch het gebrek aan medische kennis op.

Zo is er het voorbeeld van een pleister die voor alles en nog wat goed was. Gaande van open wonden tot jicht…