maandag 28 december 2015

Het Huis van Widoye

Naar aanleiding van de opening van de vernieuwde bloemenwinkel Coin Perdu in de Hemelingenstraat, werd door de uitbaatster gevraagd of er meer bekend was over de geschiedenis van het pand. Vooral omdat het gebouw nogal historische waarde heeft, een mooie kelder en een wel heel bijzondere muur waarop brandsporen te zien zijn.

De geschiedenis van het pand was ons bekend tot het midden van de zeventiende eeuw, maar verder onderzoek leidde ertoe dat hier ooit het Huis van Widoye was gevestigd. Een pand (en familie) dat in de veertiende en vijftiende eeuw vaker opduikt, maar waarvan we de ligging nog niet hadden kunnen bepalen.

 

De Hemelingenstraat was in de veertiende eeuw een straat met enkele zeer indrukwekkende panden. Er was het Biesenhuis dat nog steeds te zien is, richting de Hemelingenpoort enkele grote brouwerijen en stadshoeves en er waren twee grote panden in de buurt van de Markt.

Vanaf de markt bekeken, waren er eerst drie kleinere panden die nog in het straatbeeld te herkennen zijn (café de Pub onder andere, nu de vier huizen Hemelingenstraat nrs. 2-8). Vervolgens waren de huidige panden 10 tot en met 16 het zogenaamde Huis van Repen, genoemd naar de kasteelheren van (Neer)Repen. Dat pand wordt al in de dertiende eeuw vermeld als een heel belangrijk Lombardenhuis, een geldwisselaarskantoor.

En de daaropvolgende drie panden, de huidige nummers 18 tot en met 22 vormden het zogenaamde Huis van Widoye, verwijzend naar de jonkers van Widoye die er in de veertiende eeuw eigenaar van waren.

 

In 1360 is het huis bestaande uit de nrs. 18-22 eigendom van jonker Jan van Widoye (+ 1376). Deze was heer van Sint-Lambrechts-Herk en werd in die kerk begraven (afgebroken in 1790). De familie was verwant met de ridders van Tongeren, de ridders van Riksingen, Betho, etc. Hun relatie met het dorp Widooie is nog niet duidelijk. De afstamming van Jan van Widoye is ook niet duidelijk. Hij zou familie kunnen zijn van Arnold van Widoye die in 1330 wordt vermeld als schepen van Tongeren.

Nadien wordt het pand eigendom van zijn zoon, jonker Herman van Widoye en diens vrouw Ida de Moers. Vervolgens wordt het vermoedelijk eigendom van jonker Jan van Widoye en diens vrouw Catharina van Betho, dochter van ridder Goeswijn van Betho. Hun zoon Goeswijn (+ 1458) erft daarna het pand. Hij was gehuwd met Margaretha van Steenhoudt (+ 1456) uit Brussel en werd heer van Mulken (het betreft hier de “tempelierstoren” met goederen errond want de gemeente maakte deel uit van de stadsvrijheid Tongeren).

Hun zoon, ridder Goeswijn van Widoye erfde het pand. Hij wordt vermeld als eigenaar ervan in 1478. Twee jaren voordien, in 1476, was hij bovendien eigenaar geworden van de helft van de heerlijkheid Mulken en de helft van de Sint-Jansmolen.

Trouwens, de muur die nog zichtbaar is in de bloemenwinkel dateert vermoedelijk ook uit deze periode.

Bijzonder interessant is dat op 6 mei 1487 de stadsmagistraat besliste dat dit huis ter beschikking zou gesteld worden aan de prinsbisschop wanneer hij in Tongeren zou verblijven. Het pand dat die had aan de zuidzijde van de basiliek was op dat moment of afgebroken of zwaar in verval. De rechten die de heer van Genoelselderen had op het huis, mocht deze niet laten gelden. Blijkbaar was die als aangetrouwde aanverwant dus erfgenaam van Goeswijn van Widoye.

Na de familie Widoye raken we het spoor even kwijt tot in 1549 Jaspar Broens, stadssecretaris van Tongeren en van Grootloon, als eigenaar van het huis wordt vermeld.

Na hem zijn we het spoor opnieuw even kwijt. In ieder geval wordt het pand opgesplitst, afgebroken en verbouwd tot de drie panden zoals we ze nu nog kennen. We volgen het verhaal verder van het pand nummer 18 (het naastgelegen pand werd later hoeve en brouwerij De Rozemarijn).

Nummer 18 was in 1658-1670 eigendom van Geurt van der Gouwen. De familie van Jan de Geloes, schepen bij het Oppergerecht van Vliermaal, had toen nog bepaalde (geld)rechten op het pand.

De naastgelegen panden branden tijdens de Grote Brand van Tongeren in augustus 1677 af, waardoor we vermoeden dat ook dit pand vernield raakte. De brandsporen die nog te zien zijn in de muur zouden dus best van deze periode kunnen dateren.

Tot hier is de geschiedenis van het huis trouwens een mooi voorbeeld van Tongerse stadsgeschiedenis. Het was typisch dat er zich vanaf de dertiende eeuw rijke edelen (ridders, jonkers) in de stad vestigden, want daar vond het sociale leven plaats. Hun woontorens en burchten in de dorpen voldeden ook niet meer aan hun eisen. Ze bewoonden in de stad, toen één van de belangrijkste steden in het prinsbisdom en de omgeving, prachtige panden met paardenstallingen, huisbrouwerij, etc. Een ommekeer kwam na de Bourgondische verwoestingen in de vijftiende eeuw toen veel edellieden de stad verlieten. Hun huizen kwamen of in het bezit van rijke burgers of werden bewoond door hun rentmeester. Vanaf de zeventiende eeuw zien we dan weer dat die rentmeesters ook wegtrekken en dat de panden worden verkocht. De oude woontorens en burchten in de dorpen werden ondertussen verbouwd tot lustkastelen waardoor de adel terug zijn plek vond op het platteland. De opkomst van andere stedelijke centra leidde hen daarbij ook weg uit onze stad. “Gewone” burgers werden nu eigenaar, panden raakten in verval, werden afgebroken, opgedeeld, enzovoort… Vandaag de dag resten er, behalve het Munthuis, geen van die ooit zo indrukwekkende panden meer…

 

Maar het verhaal gaat verder. In 1680-1685 is dit huis eigendom van Jan van der Gouwen, zoon van Geurt.

In 1699-1702 wordt rentmeester Lambert Gilissen als eigenaar vermeld en nadien de weduwe van Jan van der Gouwen.

In 1703 zijn de kinderen van Jan van der Gouwen eigenaar. In een akte uit dat jaar wordt ook de relatie tussen Lambert Gilissen en de familie van der Gouwen duidelijk. Hij was blijkbaar de tweede echtgenoot van Catharina Vaes, weduwe van Jan van der Gouwen.

Op 18 augustus 1708 verkopen de mombers (voogden) van Maria Beucken, dochter van wijlen Jan Beucken en Catharina van der Gouwen (nu hertrouwd met Isaias Gerendael) voor 700gls een weide aan Leonard Bussy, heer van Rooi. Als onderpand voor het goede beheer van het geld, geeft Hubert van der Gouwen dit huis in onderpand.

In 1726 is het pand nog steeds eigendom van de erfgenamen van Jan van der Gouwen, maar in 1734-1750 wordt Jan Matrisse als eigenaar vernoemd.

Op 17 oktober 1795 verkopen Isabella Francisca Danckarts, weduwe van Jan Baptist Rimbout, en haar zoon Antoon Rimbout uit Lier het huis aan koopman Arnold van Ormelingen uit Tongeren. Het is dan belast met 4gls 8st aan de koster van Neerrepen.

In 1826 woont hier winkelier Jan Poosen (27j) met zijn vrouw Anna Maria Bellefroid (22j) en hun pasgeboren dochtertje. Zij huren het huis van de familie van Ormelingen.

Het huis was in 1844 eigendom van de weduwe van Arnold van Ormelingen, rentenier uit Tongeren. Hun zoon, dokter Peter Lambert van Ormelingen, had het huis echter via deling verworven in 1836, maar zijn moeder bleef het vruchtgebruik houden. Huurders waren toen handelaarster Maria Ghysens (35j, ° Schalkhoven) met een winkelmeisje en een dienstmeid.

Bewoonster Maria Ghysens overlijdt in 1870 waarna het pand bewoond wordt door het gezin Denis-Bormans. In de eerste helft van de twintigste eeuw is het vervolgens eigendom van de familie Denis-Milissen en tenslotte van de familie Martens-Denis.

 

donderdag 17 december 2015

Nerem in het begin van de negentiende eeuw

Vorige maand maakte Nico Olislagers ons een dossier over dat afkomstig is uit het gemeentearchief van Nerem. Het gemeentearchief van Nerem, zowel voor wat betreft het Ancien Régime (periode voor 1797) en van de latere gemeente (1797-1976) is nochtans heel uitgebreid. Maar blijkbaar duiken er toch nog regelmatig stukken op.

Het dossier bevat merendeel stukken uit het begin van de negentiende eeuw (Franse en Hollandse Tijd) en bevat heel wat bevolkingsgegevens. Het register is interessant genoeg om een aantal delen meer in detail te bespreken.

 

Een interessant document is een lijst van inwoners, opgelijst per gezinshoofd en met vermelding van hun beroep en aantal huisbewoners boven de vier en onder de vier jaren. Doel was het opmaken van een belastingslijst of “rol van admodiatie voor accijns op het gemaal”. De lijst werd opgemaakt in 1828 en vormt een mooie overgang tussen de eerste bevolkingsregisters van 1846 en de oudere lijst van 1798. Zo zien we dat Nerem 94 gezinshoofden telde, dat Willem Jaddoulle molenaar was en Simon Poisket de naastgelegen houtzagerij uitbaatte. Of dat er nog geen pastoor was in Nerem (de kerk hing nog af van Vreren) en dat het grootste gezin dat van landbouwer Jacob Renwart was met veertien gezinsleden…

 

Verderop in het dossier lezen we dat de gemeente Nerem op 10 februari 1814 een levering heeft gedaan aan de “Russische voorposten” (van het Napoleontische leger) : 160 pond vlees, 160 pond brood, 10 pond zout, 26 kannen brandewijn, 1.800 pond hooi, 60 vaten haver en 55 bussels stro en dat alles voor een waarde van 160 gulden. De verklaring werd ondertekend door burgemeester Jean Graindorge van Nerem. De gemeente leverde blijkbaar niet enkel goederen, maar had ook te maken met heel wat inkwartieringen waarbij ze ook voor de kosten moesten opdraaien : inkwartiering van 197 man in juli 1814, leveren van twee koetsen voor een kolonel voor transport richting Luik, beslaan van paarden voor troepen, logement van 100 man Pruisische troepen, enzovoort.

Verder lezen we onder andere ook wie de zeven jongens waren die vrijgesteld werden van militie omdat ze enige zoon waren, een broer in dienst hadden of een handicap hadden.

 

Tussendoor zien we dat de gemeentekas niet altijd even goed gevuld was en dat er werk moest gemaakt worden van het innen van achterstallige renten. De fragmenten van begrotingen, rekeningen, lijsten van gronden en renten, enzovoort geven een goede kijk op de financiën van Nerem in het begin van de negentiende eeuw. Daarop aansluitend zijn er ook tal van verpachtingen in het dossier terug te vinden want de gemeente had nog een uitgebreid grondbezit, voornamelijk bossen en weiden. Zulk een verpachtingslijst werd in 1806 ondertekend door L. Martin, “maire” van Nerem.

De slechte toestand van de financiën had voor een deel te maken met het feit dat de gemeenteontvanger langdurig afwezig was hetgeen tot heel wat discussie leidde in de gemeenteraad. Ook de stukken daarover zijn bewaard gebleven. We zitten dan in het jaar 1824.

In een stuk uit 1825 lezen we dat dit trouwens niet de enige nalatigheid was. De Jeker moest zeer dringend gereinigd worden want dit was al lang niet meer gebeurd en zorgde voor wateroverlast en berokkende schade aan de molen.

 

Een beetje teruggaand in de tijd vinden we een stuk terug waarin de gemeente de oude tiendschuur verwerft (locatie tegenover de huidige kerk) om er een gemeentehuis en school in te richten. Dat gebeurde in het jaar 1808.

De lijst met kiesgerechtigden uit het jaar 1824 is dan weer interessant voor groot-Tongeren. Alleen jammer dat van de 48 kiesgerechtigden er niemand uit Nerem is.

Hierop volgen tientallen brieven uit de jaren 1810 en 1820 die ons meer vertellen over de financiën en het bestuur van de gemeente, de relatie met de kapelaan, de werking van de school, enzovoort. Het overzicht van uitgaven door de gemeente (bijvoorbeeld voor herstellingen aan wegen en bruggen) is ook zeer boeiend.

 

Tenslotte een laatste stuk dat we vermelden is een overzichtstabel betreffende de school van Nerem. Hierin lezen we dat Nerem in 1826 392 inwoners telde en dat er 25 jongens, 27 meisjes en 16 armenkinderen school liepen.

Het dossier eindigt met het zogenaamde “Reglement of het bestuur ten platten lande” uit 1825 dat de bestuurlijke organisatie van de gemeente regelde.

 

Of om te besluiten. Met deze archiefbundel zijn we heel wat informatie rijker geworden om de overgang te documenteren van een gemeente uit de feodale naar de moderne tijd.

Bedankt Nico.

 

dinsdag 15 december 2015

Wie kent onze Tongerse heiligen?

Om meteen een antwoord op de vraag te geven : ik alvast niet. De vraag kwam afgelopen week ter sprake naar aanleiding van informatie die nodig was voor het opstellen van een bezoekersgids voor de basiliek en het schatkamermuseum dat in juni volgend jaar open gaat.
Bij een rondgang in de basiliek kwam het altaar van Sint-Lutgart ter sprake, onze Tongerse heilige en patrones van Vlaanderen. Met de opmerking dat er nog een tweetal Tongerse heiligen zijn ; een zekere Martinus – maar niet de bekende Martinus van Tours – en Sulpitius. Zelf dacht ik ook nog aan Sint-Helerius die me te binnen schoot omdat enkele jaren terug de toeristische dienst van het eiland Jersey informatie over hem zocht. De hoofdstad van het eiland heet namelijk Saint-Helier.
Dus vier heiligen – het Heilig Paterke (van Hasselt…) niet meegerekend want die is zalig – die geboren zouden zijn in Tongeren. Maar is dat wel correct en wat weten we van die heiligen?
Een eerste zoektocht leverde inderdaad onze vier heiligen op : Martinus, Lutgardis, Sulpitius en Helerius. De zaak werd wel bemoeilijkt omdat heel wat heilige Luikse bisschoppen, zoals Hubertus bijvoorbeeld, ook “van Tongeren” worden genoemd. Of onze bekende bisschop, Servatius, ook vaak “van Tongeren” wordt genoemd. Daarbij moet het gegeven “geboren in Tongeren” wel met een korrel zout genomen worden want de gegevens uit onderstaand verhaal komen grotendeels uit “vitae”, heiligenlevens. Het was in het voordeel van een stad of regio om een bepaalde heilige te claimen met het oog op reliekenverering, bedevaarten, etc.
Tijdens onze zoektocht kwamen we tenslotte nog een vijfde heilige tegen uit Tongeren : Evergislus. Hetgeen voor een spontane ah-ja zorgde want deze heeft tot de vijftiende eeuw een kapel gehad in de Muntstraat.
Dus voorlopig staat de teller op vijf Tongerse heiligen. Suggesties en aanvullingen zijn uiteraard steeds welkom.

De Heilige Martinus van Tongeren werd geboren in Tongeren in de eerste helft van de vierde eeuw. Een andere bron zegt dat hij tussen 267 en 276 bisschop was van de kerken van Tongeren, Keulen en Trier. Volgens Heriger van Lobbes (10e eeuw) was hij de zevende bisschop van Tongeren.
Meest bekend is hij geworden tijdens een belegering van Tongeren door “Friezen en Germanen”. Hij ging hulp halen bij de Frankische hertog Porus in Leuven waarna de belegering werd opgeheven.
Op de plek Pas-Saint-Martin (bij Grâce-Hollogne) zouden zijn voetstappen te zien zijn in een rots. Zijn relieken worden bewaard in de Sint-Servaaskerk van Maastricht. Hij wordt vooral vereerd in Waals Haspengouw en moet niet verward worden met Sint-Martinus van Tours die de patroonheilige is van de kerken van Berg en Rutten en waarvan relieken worden bewaard in onze basiliek.
De feestdag van Martinus van Tongeren is 21 juni. Momenteel wordt aangenomen dat Martinus een legendarische figuur is.
De Heilige Sulpitius van Tongeren was in 465-480 bisschop van Maastricht. Een andere bron zegt dat hij in 472 de bisschopstitel kreeg en in 483 als bisschop van Maastricht werd geïnstalleerd. Hij overleed in 500 en werd begraven in Maastricht.
Zijn feestdag is 17 januari. In ieder geval wordt in de bronnen verteld dat hij in Tongeren geboren werd, hoewel over hemzelf bijzonder weinig geweten is. Hij moet niet verward worden met Sulpitius van Bourges die patroonheilige is van de kerk van Diest.
De Heilige Helerius van Tongeren is wel een bekender figuur. Volgens zijn heiligenleven werd hij geboren in Tongeren als zoon van de plaatselijke edelman Sigebert en Lusigardis. en overleed in de zesde eeuw (555 ?) op het eiland Jersey. Naar hem werd ook de hoofdplaats van het eiland geheten. Na een verblijf in het Franse klooster van Nanteuil werd hij naar Jersey gestuurd om de inwoners (piraten) daar te bekeren. Maar zoals zo vaak in die periode liep dat noodlottig af en moest hij het met de dood bekopen. Volgens de legende nam hij na zijn moord zijn hoofd in zijn handen en verjoeg zo de piraten van het eiland.
Zijn relieken werden tot aan de Franse Revolutie bewaard in Beaubec-la-Rosière. Bekend op Jersey is de “Saint-Helier’s Bed”, de plek waar hij zich had teruggetrokken als kluizenaar, hetgeen nog steeds een bekend bedevaartsoord is. Zijn feestdag is op 16 juli.
Gezien enkele belangrijke anachronismen in zijn biografie wordt vooral in Engelstalige literatuur zijn verhaal en soms ook zelfs zijn bestaan in twijfel getrokken.
De Heilige Evergislus van Tongeren werd in de zesde eeuw geboren in Tongeren. Volgens de legende was hij de vijfde bisschop van Keulen en de vijftiende bisschop van Maastricht. Volgens een elfde-eeuwse legende was hij een leerling van de heilige Severinus die hem aanstelde als diaken in Keulen. Verder zou hij in Xanten een kerk hebben gesticht en was hij gezant in naam van koning Childebert II.
Volgens één bron werd hij vermoord door struikrovers en onder onze basiliek begraven (voor 594). Heribert van Lobbes vertelt echter dat hij in de buurt van Termogne werd vermoord en begraven. In ieder geval werden zijn relieken werden op plechtige wijze in 955 naar de Sint-Ceciliakerk in Keulen overgebracht.
In Maastricht bestond er blijkbaar tot de zeventiende eeuw een kapel (en voordien ook een soort van parochie) die aan hem was gewijd. Doodsteek voor de mooie verhalen rond hem, was de opening en het onderzoek van zijn schrijn in 2011. Zijn relieken bleken afkomstig te zijn van niet één maar van twee personen, plus er werden geen sporen van een gewelddadige dood aangetroffen…
Tenslotte, minder bekend is dat onze Evergislus ook een kapel had in Tongeren-centrum. Ze wordt tot de vijftiende eeuw gesitueerd op de hoek van de Bulkerstraat en de Muntstraat maar door recent onderzoek van ons, plaatsen we de kapel eerder op de plek (of in de buurt) van waar het Munthuis zich nu bevindt (dus tegenover de Bulkerstraat). Zijn feestdag is 28 maart.
De Heilige Lutgardis van Tongeren werd volgens haar heiligenleven geboren in Tongeren in 1182 en overleed op 16 juni 1246 in het klooster van Awirs.
Het verhaal verteld dat ze door financiële tegenslag van haar familie geen bruidsschat kon krijgen en bijgevolg in een klooster moest intreden. Op twaalfjarige leeftijd trad ze toe tot het Sint-Catharinaklooster van Sint-Truiden. Hoewel ze hier eerst geen interesse voor had veranderde haar leven na een visioen waarin Jezus verscheen. Om tot een strengere kloosterorde te kunnen behoren, verhuisde ze in 1206 naar de cisterciënzerabdij van Aywières. Later verhuisde ze nog naar Nijvel om nadien terug te gaan naar de abdij van Aywières.
Ze wordt beschouwd als een heel belangrijke religieuze vrouw in de dertiende eeuw. Haar biografie werd opgesteld door de bekende Thomas van Cantimpré.
Later werd ze patrones van Vlaanderen omdat ze geen abdis wilde worden in een Franstalige abdij en OLV verzocht nooit Waals te hoeven spreken. Het merendeel van haar relieken bevinden zich vandaag in de parochiekerk van Ittre (Waals-Brabant). Haar bidstoel bevindt zich in de abdij van Nonnenmielen bij Sint-Truiden. Haar feestdag is op 16 juni.



donderdag 10 december 2015

Julius Caesar in Nederland

Gisteren werd in Nederland groot nieuws bekend gemaakt over de aanwezigheid van de Romeinen daar. Er waren voor de eerste keer sporen gevonden van Julius Caesar.

De aan- of afwezigheid van deze veldheer in onze contreien is al langer voer voor discussie tussen historici en archeologen. In zijn De Bello Gallico vertelt Caesar het verhaal van zijn Gallische veroveringstochten, maar vooral in onze streken zijn er weinig tastbare relicten van zijn verhaal terug te vinden.

Voor wat betreft Frankrijk is het verhaal anders. Daar zijn de restanten van hoogteburchten, dorpen, veldslagen etc. beter te linken aan het relaas van de Romeinse veldheer.

Ook van onze eigen Ambiorix, die twee legioenen in de pan hakte maar nadien zelf het onderspit moest delven, is niet geweten waar die beruchte veldslag plaats vond. Historici zijn het er ondertussen wel over eens dat dit niet in Tongeren geweest is. Het Atuatuca van Ambiorix wordt tegenwoordig gesitueerd in Kaster (bij Kanne). Andere kandidaten voor zijn vesting zijn : Luik, Limbourg, Thuin, Eschweiler, Balmoral bij Spa, Dolembreux en Chaudfontaine.

Dit om maar te duiden hoe hedendaags de discussie is over de aanwezigheid van Caesar en hetgeen hij vertelt in zijn De Bello Gallico.

Tot dus het persmoment kwam van de archeologen van de Vrije Universiteit van Amsterdam waarbij met trots werd verklaard dat de locatie was gevonden waar Caesar in 55 voor Christus twee Germaanse stammen vernietigde. Deze vroeg bekendste veldslag op Nederlandse bodem wordt beschreven in deel IV van De Bello Gallico.

De vondsten die gedaan werden in Kessel (Noord-Brabant) bestaan uit skeletresten, zwaarden, een helm en speerpunten. De verslagen stammen waren de Usipetes en Tencteri van over de Rijn die asiel vroegen, maar vernietigd werden op bevel van Caesar.

Van het Germaanse en Romeinse legerkamp zijn echter geen sporen teruggevonden. Wel werden er in de buurt in het verleden grote hoeveelheden zwaarden, speerpunten, mantelspelden, botten, etc. teruggevonden waarvan het merendeel dateerde uit de eerste eeuw voor Christus. Ook viel op dat de botten afkomstig waren van grote groepen mannen, vrouwen en kinderen hetgeen wijst op een volledige volksstam.

Dat echter niet iedereen het eens is met deze conclusies blijkt uit de vele reacties op internet. Vooral de opmerking dat er wel meer schermutselingen en veldslagen hebben plaatsgehad in de jaren 50 en 40 voor Christus in onze streken is duidelijk. Ook dat de koppeling van veldslagen aan historische locaties zeer moeilijk is.

In ieder geval is met dit onderzoek, of beter gezegd de conclusie van verschillende onderzoeken, de link gelegd tussen Julius Caesar en Nederland. En dat is natuurlijk in het groter verhaal van Tongeren wel belangrijk om weten.

 

Om het volledige verhaal over de vernietiging van de Usipetes en Tencteri te lezen, verwijzen naar de Engelstalige wikipedia-pagina https://en.wikipedia.org/wiki/Usipetes. De discussie omtrent de ligging van Atuatuca wordt onder andere geduid op https://nl.wikipedia.org/wiki/Atuatuca maar recent zijn nog enkele werken verschenen waar dit ook in aan bod komt (bv. van Herman Clerinx).

De persberichten van de Vrije Universiteit van Amsterdam zijn te lezen via http://www.vu.nl/nl/nieuws-agenda/nieuws/2015/okt-dec/vu-archeologen-ontdekken-locatie-historische-veldslag-caesar-in-nederlands-rivierengebied.asp en http://www.nrc.nl/next/2015/12/10/julius-caesar-leverde-slag-bij-kessel-en-lith-1566277

Over de discussie of Caesar in België en Nederland heeft rondgelopen, verwijzen we graag naar http://www.noviomagus.info/caesar.htm   http://www.nieuwsblad.be/cnt/grptjgog http://users.telenet.be/berserk/acta/a0722.htm en http://www.bloggen.be/julius_caesar_in_belgie

 

donderdag 3 december 2015

1000 vrienden

Op 2 augustus 2012 startte het stadsarchief van Tongeren met een eigen Facebookpagina (www.facebook.com/stadsarchief.tongeren).

Sinds die tijd verzamelde de pagina 1000 volgers. 

Vandaag werd de 1000ste volger in de bloemetjes gezet en beloond met ondermeer  twee tickets voor de tentoonstelling ‘Gladiatoren’ in het Gallo-Romeins Museum.

De winnaar, Gilles Schouterden uit Sint-Huibrechts-Hern, is 13 jaar en enorm geïnteresseerd in alles wat met geschiedenis te maken heeft.  Hij is zelfs al in het stadsarchief zijn stamboom komen opmaken.

Proficiat aan Gilles en hopelijk tot binnenkort in de leeszaal.

 

Het is trouwens een jaar geleden dat werd gestart met deze blog. Dus ook een bedankje aan al onze volgers.

In het voorjaar starten bovendien nog twee nieuwe projecten waarbij we ook gaan inzetten op digitale media ; een project rond de “fifties” in Tongeren en een project rond sporterfgoed.

vrijdag 13 november 2015

Een grafiek met een verhaal

Afgelopen week werd ons gevraagd hoeveel mensen er vroeger in Tongeren woonde. Een moeilijke vraag want we beschikken pas vanaf het midden van de zeventiende eeuw over tellingen. Dat zijn dan de zogenaamde haardtellingen die per huis een overzicht geven hoeveel vuurplaatsen er aanwezig zijn. Op basis daarvan werden belastingen betaald. Deze gegevens beginnen in 1666.

Vanaf de achttiende eeuw gebeurden er meer tellingen. Niet enkel van huisgezinnen, maar ook van het aantal paarden per gezin, het aantal wapens, het aantal communicanten in een dorp, enzovoort. Gronden werden geteld, wegen, op sommige plekken zelfs het aantal bomen. De wereld werd gekwantificeerd. En de reden daarvoor was bijna steeds hetzelfde : meten omwille van economische en financiële redenen.

In Tongeren is het bijvoorbeeld niet toevallig dat de eerste statistische gegevens opduiken vanaf het midden van de zeventiende eeuw.

De stad had toen veel te lijden onder oorlogen, hoewel het ergste nog moest komen in de tweede helft van de zeventiende eeuw met de Frans-Hollandse Oorlog (1672-1679), de Negenjarige Oorlog (1688-1697) en nadien de Spaanse Successieoorlog (1701-1713).

Door de vele opeisingen en inkwartieringen, de vernielingen en de slechte economische toestand raakte de stadskas failliet. Er moest massaal geleend worden bij (voornamelijk) rijke burgers en vele gemene (openbare) gronden en goederen werden verkocht. Hele gebieden langs de Jeker en rond de stadsomwalling kwamen zo in particuliere handen. Belangrijke families haalden hier hun fortuin uit zoals ze dit ook deden met het leveren van voedselproducten (graan, bier, …) in oorlogstijd.

 

Maar om terug te komen op de vraag of we weten hoeveel inwoners Tongeren in het verleden telde, keren we even terug naar de gegevens die voorhanden zijn.

De eerste schatting die opduikt, want we gaan dit nooit zeker weten, is voor Romeins Tongeren in de tweede eeuw. Afgaande op de grootte van de stad, archeologische vondsten en een berekening op basis van de aanwezige infrastructuur, worden schattingen gedaan van een inwonersaantal van 20 à 30.000. Een behoorlijke grote stad bijgevolg…

Daarna blijft het lange tijd onmogelijk om het aantal inwoners te schatten. Voor de 6e-7e eeuw werd zelfs gedacht dat Tongeren helemaal verlaten was, hoewel de recente opgravingen hebben aangetoond dat dit niet zo is. De vraag van continuïteit in bewoning lijkt dan ook opgelost te zijn, zonder dat we een uitspraak kunnen doen over aantallen.

De stad bloeit op vanaf de elfde eeuw, we hebben meer bronnen vanaf de twaalfde eeuw en vanaf de dertiende eeuw kunnen we de ontwikkeling van de stad goed documenteren. Tot de Bourgondische Oorlogen en de plundering van de stad in de jaren 1460 was Tongeren één van de belangrijkste steden in het prinsbisdom Luik. De stad bloeide dankzij de lakennijverheid, was een zeer belangrijk handelscentrum met internationale contacten en herbergde verschillende refugiehuizen van instellingen en adellijke heren.

Schattingen gaan uit van een 8 à 10.000 inwoners op dat moment. De Bourgondische Oorlogen brachten echter een kentering teweeg. De refugiehuizen werden verlaten en we zien Tongerse handelaars vertrekken richting het Antwerpse en de Noordelijke Nederlanden.

De zestiende eeuw zorgde niet voor veel beterschap met de Spaanse invallen, de internationale oorlogen, nieuwe pestepidemies en de godsdienstoorlogen. Begin zeventiende eeuw herleefde de stad om vanaf het midden van die eeuw een economische crisis te ondergaan. Doodsteek voor het geroemde middeleeuwse Tongeren was de Frans-Hollandse Oorlog met zeer grote vernielingen in 1673 en 1677. Tijdens die oorlog raakten meer dan 600 van de ongeveer 850 huizen in de binnenstad vernield of zwaar beschadigd. Veel mensen trokken weg, maar anderzijds waren er ook veel nieuwkomers.

Stilaan werd de stad heropgebouwd, maar tot ver in de negentiende eeuw waren er nog steeds “afgebrande plaatsen” terug te vinden. Pas in die eeuw kwam het inwonersaantal ook terug op dat van voor de Frans-Hollandse Oorlog.

Vanaf de negentiende eeuw is het inwonersaantal bovendien ook exact terug te vinden. De heffing van belasting, kiezerslijsten, het kadaster, … het volledige overheidsapparaat werd professioneler en beschikte over steeds meer volledige kwantitatieve gegevens.

 

Toen we jaren geleden een werk schreven over de socio-economische geschiedenis van de stad met aandacht voor economische golfbewegingen, vonden we per toeval een interessant archiefstuk (daterend uit 1986) terug dat ook nu nog een antwoord biedt op de vraag van het inwonersaantal.

Twee mooie grafieken duiden, volledig wiskundig correct met aandacht voor reële, lineaire en kwadratische weergaven, een mooi beeld van de bevolkingsevolutie in Tongeren.

De grafieken beginnen niet toevallig in 1575-1585, de periode waarin we over de eerste bevolkingsgegevens (parochieregisters en Luikse cijnsregisters) beschikken en lopen tot enerzijds 1795 (Franse Tijd) en 1965 (net voor de eerste fusiegolf en de uitwisseling van gebieden omwille van de taalkwestie).

Op de grafieken is heel duidelijk de invloed van oorlogen, epidemies en economische crisissen te zien, maar ook periodes van herstel en heropleving.

In ieder geval is goed te zien – de bevolkingsaantallen kan je zelf aflezen op de grafieken – in welk een dieptepunt de stad terecht kwam vanaf het midden van de zeventiende eeuw en hoelang het duurde alvorens Tongeren uit die diepe put kon kruipen.

Het hele verhaal wordt nog boeiender wanneer ook sterftepercentages en –oorzaken erbij worden betrokken, oogst- en tiendopbrengsten, jaren van inkwartieringen en opeisingen, enzovoort.

Kwantitatieve gegevens krijgen op die manier iets persoonlijks en menselijks.

Of hoe een “simpele” grafiek een heel verhaal kan vertellen.

 

donderdag 29 oktober 2015

Filmvoorstelling in het archief

Vorige week hielden we een opmerkelijke “filmvoorstelling” in het archief. Verzamelaar van Tungrensia, Nico Olislagers, had een Duitse film ontdekt die afkomstig was uit de Ambiorixkazerne ten tijde van de bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Op het eerste zicht leek de film niet over Tongeren te gaan, maar je weet nooit…

Dankzij Johnny Hoegars, de bekende Tarzan-verzamelaar, konden we de film afspelen. Met heel wat moeite, want de film was sterk verweerd en brak regelmatig af.

Uiteindelijk aan de praat gekregen bleek de film te gaan over een soort van toeristische rondleiding in de streek van Liverpool en Merseyside. De film dateren we in de periode 1937-1939, in ieder geval voor de oorlog.

Tijdens het enkele minuten durende filmpje werd de industriële infrastructuur van vooral de Liverpoolse haven goed in beeld gebracht met de nodige aanduidingen omtrent bruggen, benzinetanks, fabrieken, los- en laadkranen, dokken, enzovoort.

 

Als we de link leggen met onze Ambiorixkazerne is de vondst van deze film niet onverwacht. Duitsers zwermden in de periode voor de oorlog, en vooral vanaf de Anschluss met Oostenrijk en de bezetting van Sudetenland in 1938, uit in Europa om “toeristgewijs” mogelijke doelwitten voor bombardementen vast te leggen.

Gezien het feit dat de Duitse Luftwaffe was ondergebracht in de Ambiorixkazerne gaat het zonder twijfel om een instructiefilm.

De indrukwekkende haveninstallatie van Liverpool, één van de grootste aan de Atlantische Oceaan, leken nog majestueus.

De zogenaamde “Liverpool Blitz” bracht hier echter een einde aan. Een eerste aanval werd uitgevoerd op 28 augustus 1940 door 160 Duitse bommenwerpers. Tot Nieuwjaar, met een grote uitschieter tijdens de Christmas Blitz, werd Liverpool zwaar gebombardeerd.

In mei volgde een heropflakkering van de bombardementen waarbij de haveninfrastructuur volledig in puin werd gelegd.

Doordat de aandacht van de Duitsers verschoof richting Rusland, verminderden de luchtaanvallen. Op 10 januari 1942 werd de laatste uitgevoerd.

Hoewel filmen en filmrollen toen nog zeer kostelijk waren, werden deze aanvallen zeer vaak geoefend met het soort film die we in Tongeren hebben aangetroffen.

Jammer genoeg geen Tongerse film, maar wel weer een uniek stukje geschiedenis ontdekt.

 

woensdag 7 oktober 2015

Nieuwe website Nieuws van de Grote Oorlog

Wie kent de nieuwe website www.nieuwsvandegrooteoorlog.be nog niet?  Jammer genoeg nog veel mensen, dus een beetje reclame maken voor collega’s kan geen kwaad.

Twee jaar lang werkten zeventien Vlaamse organisaties aan het inventariseren, digitaliseren en online brengen van enkele honderdduizenden pagina’s van kranten uit de periode 1914-1918.

Dit leidde uiteindelijk tot deze website die zo een online databank vormt met persmateriaal uit de periode van net voor, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog.

Neem zeker eens een kijkje. Ook voor Tongeren zijn er tal van zoekresultaten. Het is soms wat zoeken en snuffelen, maar de databank geeft mooie resultaten. Heel wat sportuitslagen zijn te vinden, discussies omtrent de gemeenteraadsverkiezingen en uiteraard ook over de Oorlog zelf.

Zoals bijvoorbeeld de vermelding in “Ons Limburg” op 1 juli 1918 van de bevorderingen van frontsoldaten Franz Theelen en Jan Wilmots tot onder-luitenant.

 

 

woensdag 23 september 2015

Het kaartboek van het kapittel van OLV (1793)

Afgelopen zomer werd het kaartboek van het kapittel van OLV gedigitaliseerd door Albert Knapen. Het werd eerder al in 2013 gerestaureerd door Anja Vanderhoydonck van atelier De Vergure. Het kaartboek is één van een vijftal uitgebreide cartografische werken die we in het stadsarchief bewaren. De ontstaanscontext en de uitvoerder van de opmetingen zijn echter bijzonder…

 

In 1792 besliste het kapittel van OLV om een opmeting van haar goederen te doen. De opdracht werd toegekend aan Jacques-Arnaud Gérardot de Sermoise (° 1769 te Brie, Frankrijk). Een hele boterham, hij ondertekende zelf meestal als “Jacques de Sermoise”.

Op zich stellen deze gegevens niet heel veel voor. Het gebeurde regelmatig dat een (geestelijke) instelling zijn goederen liet opmeten of in kaart brengen, enkel het tijdstip en de uitvoerder zijn wel bijzonder. Daarbij moeten we ook vermelden dat het kaartboek, waartoe alle werk leidde, het enige cartografische document van het OLV-kapittel is.

De opdracht werd beslist in 1792 en uitgevoerd in 1793. In volle revolutietijd dus!  Amper drie jaren later zou het kapittel zelfs opgeheven worden. Laten we kort de situatie in Tongeren schetsen. De revolutietijd begon hier in augustus 1789. Op 18 augustus werd het Luikse stadhuis bezet. Directe aanleiding waren de ideeën achter de Franse Revolutie met als hoogtepunt de bestorming van de Bastille op 14 juli. 20 augustus werd ook het Tongerse stadsbestuur naar huis gestuurd en vervangen door een zogenaamde patriottische raad. Een week later vluchtte de Luikse prins-bisschop naar Trier en toen was het hek van de dam. En nu volgt een ingewikkeld verhaal…

De oude ordonnanties en edicten werden nietig verklaard en “de macht werd aan het volk gegeven”. De “coup” duurde echter niet lang. Op aansturen van de gevluchte prins-bisschop namen Pruisische troepen op 24 november 1789 Luik in en twee dagen later kwam het oude stadsbestuur in Tongeren terug aan de macht. Maar niet voor lang, de revolutiestrijd sleepte aan en op 30 april 1790 werd het stadhuis opnieuw door de patriotten ingenomen. De situatie escaleerde verder door de oprichting van een Luiks nationaal leger, waar Tongeren en Tongenaren gretig aan deelnamen.

Nu waren het de Oostenrijkers die de macht probeerden te herstellen en op 24 januari 1791 werd het oude stadsbestuur voor de derde keer terug aangesteld !

Einde 1792 versloeg de Franse revolutionaire generaal Dumouriez de Oostenrijkers bij Jemappes waardoor de patriotten terug de teugels in handen kregen in Tongeren. Maar weeral niet voor lang want in maart 1793 moesten de Fransen terug wijken en werd het oude stadsbestuur voor de vierde keer terug aangesteld !

Pas na de Slag bij Fleurus op 26 juni 1794 keerden de Franse troepen onder leiding van generaal Jourdan terug naar onze stad. En dit keer definitief, of tenminste toch tot 1815.

Op 1 oktober 1795 werd het prinsbisdom Luik, en dus ook Tongeren, officieel bij de Franse Republiek gehecht en behoorde onze stad tot het “Département de la Meuse Inférerieure” met als hoofdplaats Maastricht. Van groot belang voor ons was het verschijnen van het nieuwe Burgerlijk Wetboek in 1796 dat alle oude wetten en gebruiken verving. Verder waren ook de verschillende decreten uit 1794-1795 van belang. Die regelden de uitoefening van de eredienst alsook de bekende eed van trouw aan de republiek en de eed van haat aan het koningdom. Hierdoor ontstond veel verwarring en verzet. Vele geestelijke weigerden de eed af te leggen en werden vervolgd. Een ander gevolg was dat de kerkelijke goederen eigendom werden van de staat en als dusdanig werden verkocht. Kloosterlingen kregen staatsbonnen en kloosters werden opgeheven. Enkel het begijnhof en het gasthuis in Tongeren kregen een speciale behandeling (omdat ze verzorgende instellingen waren en ze niet dezelfde regels volgden als kloosterlingen). Het OLV kapittel werd opgeheven en pas met het concordaat tussen de paus en Napoleon (1801) werd onze basiliek terug als kerk heringericht.

Een lang verhaal om te duiden in welke tijd het kaartboek tot stand is gekomen. De redenen om dit kaartboek op te stellen lijken van puur economische aard te zijn. Men had een duidelijk overzicht nodig van alle gronden die eigendom waren van het kapittel, waar dat jaargetijden op stonden, etc. Maar toch kan het geen toeval zijn dat net in 1792-1793 wordt beslist om dit document op te stellen.

 

Wanneer we verder kijken naar de cartograaf die de kaarten tekende, leidt dit enkel tot een nog mooier verhaal.

Jacques de Sermoise kwam in 1792 met het Franse leger in Tongeren aan en toen dit zich in maart 1793 terugtrok verkoos hij in Tongeren te blijven. Met die korte mededeling over zijn aankomst in Tongeren moeten we het doen. In ieder geval kwam hij hier niet aan als “émigré” en was hij op één of andere manier verbonden aan het leger. Toen de Fransen in 1794 terug te Tongeren waren, werd hij geregeld belast met opdrachten die “veel tact” vereisten. Zo werd hij op 17 december 1795 naar Maastricht gestuurd om er namens de stad een uitstel van betaling van belasting te bekomen.

In 1796 werd hij echter verdacht van koningsgezindheid en in Maastricht opgesloten. In april 1797 bleek dat de beschuldigingen niet hard konden gemaakt worden en werd hij terug in vrijheid gesteld. In 1805 was hij landmeter en wordt in die hoedanigheid aangesteld als opmeter voor het tracé van de nieuwe steenweg van Tongeren naar Maastricht en in 1817 (Nederlands bestuur) voor de aanleg van de Sint-Truidersteenweg.

Vanaf 1821 was hij ook gemeenteraadslid in Tongeren. In 1843 werd hij geridderd in de orde van koning Leopold “voor zijn talent en inzet, getoond bij de werken aan de eerste brug over de Maas te Seraing”. Hij overleed op 9 mei 1852 in Tongeren.

Een korte biografie over een zeer veelzijdig en onderlegd iemand. Hij was duidelijk geschoold en bekwaam en ook niet onbemiddeld toen hij in Tongeren aankwam. Zo hebben we ook een duidelijk overzicht van zijn eigendommen (waaronder kanunnikenhuis III).

Maar we wijken te ver af want over de persoon Jacques de Sermoise valt duidelijk heel wat te vertellen.

 

Met de restauratie en het digitaliseren van het kaartboek van het OLV-kapittel wordt weer bijgedragen aan de goede bewaring en valorisatie van een belangrijk historisch document.

Maar zoals gesteld zijn er heel wat boeiende verhalen te vertellen over dit document, de tijd waarin het tot stand gekomen is en de uitvoerder ervan.

 

 

 

dinsdag 28 juli 2015

Knutseltips

Met de regenachtige dagen twee “knutseltips”. In het archief van notaris de Fastré (1774) bevinden zich enkele recepten.

Wie een beetje wil knoeien, kan zijn eigen (zwarte) inkt maken :

-       ¼ deel galnoten

-       ¼ deel arabische gom (plantaardig bindmiddel)

-       ¼ deel blauwhout (campeche)

-       ¼ deel koperroos (ijzersulfaat of vitriool)

-       1 deel water

-       1 deel azijn

Alle ingrediënten zijn te vinden via internet.

 

Voor wie geen zin heeft in het knoeiwerk, alhoewel, een recept om wafels te bakken :

-       1kg tarwemeel

-       1kg boter

-       8 eieren waarvan vier enkel het eigeel

-       250gr suiker

-       Kopje kaneel naar smaak

 

donderdag 23 juli 2015

Walvissen in de Buthbeek

Een toch wel bijzondere ordonnantie vonden we terug in het archief van de schepenbank van Nerem. De Staten Generaal van de Verenigde Nederlanden laten in 1752 onder andere in Nerem afroepen dat drie walvisvaarders onder hun bescherming stonden. Het betreft de Vrouw Leonora die een vierde van een walvis en enkele robben vervoerde en de schepen Groenlandia en Bruynvis die robben hadden gevangen. Bijna ingesloten door het ijs moesten ze vluchten. Men mocht hen geen kwaad berokkenen…

 

De Nederlandse walvisvaart ontstond in het begin van de zeventiende eeuw toen de inventieve Hollandse vloot op zoek was naar een alternatieve, noordelijke, route naar Azië. Die vonden ze niet (denk maar aan het verhaal van Willem Barentz), maar wel ontdekten ze grote kudden walvissen. Van 1614 tot 1642 had de Noordsche Compagnie het monopolie op de walvissen- en robbenvangst. Hun doel was de verwerking van het walvisspek tot traan voor lampolie, verf, smeerolie, … en van slachtafval tot lijm. Terzijde werden ook de baleinen industrieel verwerkt in voornamelijk luxeproducten (waaiers, paraplu’s, schilderijlijsten, medische instrumenten, etc.).

Vanaf de jaren 1670 daalden de opbrengsten doordat rond Spitsbergen het aantal walvissen terugliep. De mindere opbrengsten in de haringvisserij, die leidde tot een overgang naar de walvisvaart, en het ontdekken van nieuwe gebieden rond Groenland leidde echter op het einde van de zeventiende eeuw tot een nieuwe bloei.

Toen de genoemde drie walvisvaarders Groenlandia, Bruynbis en Vrouw Leonora uitvoeren (hun geschiedenis is trouwens gedocumenteerd) was de vaart al weer over zijn hoogtepunt heen, net zoals trouwens de hele Hollandse economie. In 1873 werd de laatste walvis door een Nederlands schip gevangen. De heropflakkering van de walvisvangst in het begin van de twintigste eeuw, voornamelijk onder impuls van Noorwegen en Engeland, ging zo aan Nederland voorbij. Een korte tijd, tussen 1946-1964, waren er terug enkele schepen actief in Nederland om nadien definitief te stoppen met de vangst…

 

Maar hoe komt Nerem in contact met dit verhaal want op de Buthbeek zijn natuurlijk geen walvissen te vinden.

Dat heeft alles te maken met het bijzondere statuut van Nerem tijdens het ancien régime. Samen met Nerem en Paifve werd het in 1204 door Duits koning Filips van Zwaben afgestaan aan hertog Hendrik I van Brabant. De Luikse prins-bisschop betwistte dit echter waardoor als uiteindelijk compromis een soort van tweeherigheid werd voorgesteld. Op die manier ontstonden de redemptiedorpen Veulen, Hermalle, Paifve, Fallais, Hoepertingen, Rutten, Roten, Mopertingen en Nerem. Nadat stadhouder Frederik Hendrik van Nassau zich in 1632 meester had gemaakt van Maastricht traden de Staten Generaal van de Verenigde Nederlanden in de rechten van de hertogen van Brabant.

De dorpen bekwamen zo een zekere zelfstandigheid, behalve dan dat ze aan de beide heren (Luik en Brabant, nadien de Staten Generaal) belasting moesten betalen. Resultaat was wel dat zowel de wetten uitgevaardigd door de Luiks overheid als door de Staten Generaal moesten gevolgd worden.

En zo kwam het dat ook deze ordonnantie betreffende de walvisvaart in de kerk werd voorgelezen en opgehangen. Of hoe de exotische en vreemde wereld waarmee de Hollanders in contact kwamen ook de Buthbeek bereikte.

Bij het verdrag van Fontainebleau in 1785 werden uiteindelijk alle rechten over de redemptiedorpen aan de Staten Generaal overgedragen waardoor Nerem “Hollands” werd. De Bataafse Republiek stond ze in 1795 aan Frankrijk af waarna Nerem een aparte gemeente werd.

 

donderdag 18 juni 2015

Op een dood spoor

Tijdens het opstellen van een werk over Tongerse wapenschilden, vonden we een vermelding van een verdwenen grafsteen uit de zeventiende eeuw die toebehoorde aan de familie Schroots. Op zich is dit niet zo bijzonder. We vinden in de archieven tientallen vermeldingen en zelfs beschrijvingen terug van grafstenen (grafplaten en grafkruisen) die nu verdwenen zijn.
Dit gaat dan om grafstenen die doorheen de tijd vervangen zijn geweest, bijvoorbeeld een kleinzoon die de grafkelder van zijn grootouders wilde gebruiken maar wel de grafsteen liet vervangen. Of dit zijn grafstenen die zich bevonden in een klooster dat in de Franse Tijd (1797 en later) verkocht werd als zwart goed. De inboedel werd mee verkocht, gebouwen werden afgebroken, het materiaal werd herbruikt voor bouwwerken, etc. Ofwel gaat het om grafstenen die tijdens de vele neo-romaanse en neo-gotische verbouwingen in de negentiende eeuw verwijderd zijn. Vloeren werden vervangen, grafstenen werden verplaatst of verkocht.
Maar gelukkig werden er ook tal van grafstenen gerecupereerd. Zo vind je in de kerk van Piringen een grafsteen van de familie van Bloer (17e eeuw). De steen was afkomstig uit de Sint-Janskerk, werd verkocht in de negentiende eeuw, door afstammelingen gekocht en geplaatst in het gedeelte onder de toren in de kerk van Piringen. Zo zijn er in de kloostergang van de basiliek heel wat grafstenen die niet uit de OLV-kerk komen, maar bijvoorbeeld uit de Sint-Niklaaskerk die in 1818 werd afgebroken. En zo zijn er bijvoorbeeld drie grafstenen uit de Sint-Janskerk die gebruikt werden als dorpels voor enkele huizen aan de Piepelpoel. Het hergebruik van de blauwe stenen voor dorpels, deurstijlen, vensterbanken, … was trouwens heel populair.
Maar om terug te komen op die grafsteen van de familie Schroots… Bijzonder aan de vermelding was dat de steen afkomstig was uit de Sint-Maternuskapel die in 1803 werd afgebroken. De kapel, één van de oudste Christelijke gebouwen in West-Europa, waarvan de fundamenten zich bevonden op een Romeinse toren (Vrijthofsite) moest toen letterlijk meer plaats maken.
Van die kapel zijn er nauwelijks of geen (?) voorwerpen bewaard gebleven. We kennen enkel een Romeinse steen die nu is ingemetst in de buitenzijde van de schatkamer. Er zijn ook maar twee afbeeldingen van de kapel bewaard gebleven…
Een toch wel bijzondere vondst waar we het fijne van moesten weten. Begraven worden in de kerk was trouwens tot het einde van de achttiende eeuw heel normaal, toch zeker voor de geestelijkheid en de patriciërsfamilies. Zo zijn er tijdens de archeologische opgravingen in de basiliek honderden grafvondsten gedaan (Romeins tot achttiende eeuw). In totaal werden 348 min of meer volledige skeletten aan en fysisch antropologische studie onderworpen.
Een archiefonderzoek naar begravingen in de OLV-kerk, de kloostergang en de kapellen leverde echter minder resultaat op. Er werden zestig vermeldingen gevonden van begravingen, te situeren tussen 1403 (deken Radulfus de Rivo in de kloostergang) en 1793 (kanunnik Pierre de Bettonville “in de kerk”). Geen enkele vermelding wijst echter naar de Sint-Maternuskapel. Dus nog een bijkomende reden om die grafsteen van de familie Schroots een bijzondere vondst te noemen.

We hebben het de hele tijd over die familie Schroots, maar over wie gaat het nu? De familie komt uit de streek van Brustem en Sint-Truiden, hun stamboom gaat terug tot de vijftiende eeuw. Oudst gekende stamvader is Robert Schroots die omstreeks 1400 in de Loonse leenregisters wordt vermeld. Doorheen de tijd vormden zich twee takken, de “zwarte Schroots” en de “rode”, verwijzend naar de andere kleur op hun wapenschild.
In de zestiende eeuw kwam een jongere tak in Tongeren terecht. Jacob Schroots (+ 1570) die via zijn moeder heer werd van Werm (Hoeselt), vestigde zich in de Sint-Jansstraat. Later verwierf Michel de Schroots, in 1665 gehuwd met Georgia Vaes, dochter van schepen Jan Vaes (+ 1662) en Barbara Loeffs huizen in de Momberstraat en de Hemelingenstraat.
De grafsteen waar de afbeelding van teruggevonden is, is het epitaaf van die gemelde Jacob Schroots en zijn vrouw Maria de Jeude gezegd Hardinxvelt. Hoewel teruggevonden niet helemaal correct is. In de eerste helft van de negentiende eeuw werd er nog een tekening van gemaakt, maar de oorsprong ervan noch het lot nadien waren duidelijk.
De steen werd in 1642 geplaatst in opdracht van Mechtildis de Schroots, vrouwe van Werm, oudste dochter van het gezin. Ze was kanunnikes in Andenne en overleed kinderloos. Na haar dood ontstond een hele discussie over haar erfenis en raakte onder andere Werm verdeeld tussen verschillende families.
Mechtildis de Schroots bewoonde een monumentaal pand in de Kielenstraat, voordien eigendom van de familie de Hinnisdael (heren van Otrange) en waar nadien het Jezuïetenklooster werd gevestigd. Delen hiervan zijn nog te herkennen in het straatbeeld (voormalig huis van de advocaat / vredegerecht en hogerop.
Ze deed belangrijke giften aan de OLV-kerk. Zo bleef er een reliekhouder bewaard in de schatkamer, door haar geschonken in 1640…

Zoals gezegd werd de Sint-Maternuskapel afgebroken in 1803. De afstammelingen van de familie Schroots uit Sint-Truiden, de Tongerse tak was ondertussen uitgestorven, kochten de grafsteen op en plaatsten die aan de “collegiale kerk van Sint-Truiden”. Daar is er echter geen spoor meer van te vinden. Het zoeken leidde ons verder naar het kerkje van Melveren waar de familie Schroots nog in de negentiende eeuw een kasteeltje bewoonde. Inderdaad bevindt zich daar nog een grafsteen van de familie Schroots, maar niet degene die we zochten.
Heel wat inboedels van kerken werden in de negentiende eeuw verkocht. Na een eerste redding in 1803 onderging dit lot waarschijnlijk ook onze Tongerse grafsteen die ergens in Sint-Truiden was beland.
Na een hele zoektocht om een uniek stukje erfgoed van de Sint-Maternuskapel terug te vinden, kwamen we alsnog op een dood spoor.