woensdag 25 maart 2015

Vuilnis anno 1840

Een onderzoek in de registers van notaris Lismont leverde een toevalsvondst op : voorwaarden voor de verpachting van het vervoer der vuilnis en van den haardasch der Stad Tongeren.

In deze akte (1840) werd het ophalen van het vuilnis en de haardassen verpacht aan de meestbiedende en dit voor de periode van één jaar.

Bij het ophalen werd de stad in twee sectoren opgedeeld, een oostelijke en een westelijke helft, met de markt als middelpunt. Ophalen moest gebeuren iedere dinsdag, donderdag én zaterdag en dit een uur nadat de straten gekeerd waren.

Zowel het vuilnis dat op een hoop werd gegooid als het vuilnis in de bakken moest opgehaald worden. Bijkomend werden ze ook verplicht, indien er teveel sneeuw zou liggen, dit ook in een bijkomende ronde op te halen.

Als materiaal moesten ze behalve een kar ook een bezem voorzien, zodat na hun doortocht de straat proper zou zijn en blijven. Verder moesten ze ook een schop voorzien om modder bijeen te scheppen. Daarboven moesten ze ook alle bouwdrek, steendrek etc meenemen.

Verder moesten ze ook de riolen kuisen aan het Hospitaalplein en de Koemarkt (dierenmarkten), voor en achter het stadhuis en het Stadhuisplein (paardenmarkt). De aannemer van de eerste sectie werd bijkomend aangesteld voor het kuisen rond het slachthuis en die van de tweede sectie voor het kuisen van de Jekerbruggen, de Grote Markt en de schaapsmarkt.

Als vergoeding kregen ze het vuilnis en de haardassen. Het bouwafval moesten ze op een aangeduide plaats storten, waarvoor ze eveneens vergoed werden. En “ander afval” dat meer dan een dag onaangeroerd op straat zou liggen, werd eveneens van hen… Bij discussie omtrent dit laatste punt werd de politie gevraagd een uitspraak te doen…

Op 23 december 1840 werd zo voor het jaar 1841 de eerste sectie toegewezen aan Willem Kellers, winkelier uit Tongeren, en de tweede sectie aan Jan Bernard Leonard, landbouwer uit Hamal (Rutten).

De voorwaarde dat de twee secties niet aan dezelfde ophaler mochten toegewezen worden, werd zo handig omzeild. Want uit de akte blijkt dat beide heren borg stonden voor elkaar en dat nadien Willem Kellers het ophalen van zijn gedeelte in “onderaanneming” gaf aan Jan Bernard Leonard… Die laatste baatte trouwens een grote winning uit in Hamal en had onder andere gronden van het kasteel van Hamal in pacht. De haardassen en een deel van het vuilnis voorzagen hem bijgevolg van de nodige meststoffen…

 

De oudste vermelding van vuilnis op de straten en het ophalen ervan dateert uit 1484. Afval mocht toen maximum drie dagen op straat blijven liggen. Dit werd opgehaald door de stad. Mestafval moesten de bewoners echter zelf opruimen. Behalve van beesten die op straat rondliepen, kwam dit “mestafval” vooral van beerputten die werden leeggemaakt en buiten de stad werden vervoerd, maar die blijkbaar nogal letterlijk hun sporen achterlieten…

Pas in de achttiende eeuw is er sprake van dat de stad het ophalen van het afval en de haardassen (die eveneens als bemesting op de velden werd gebruikt) liet uitbesteden of verpachten. Begin negentiende eeuw stelde de stad terug een eigen vuilnisdienst samen om vanaf 1840 dit werk opnieuw uit te besteden.

Een interessante link over afval in de stad is dit artikel over Dordrecht https://cms.dordrecht.nl/Dordrecht/up/ZcuntbbIeD_DiEP_6__Dordtse_stadsreiniging_in_de_17e_en_18e_eeuw.pdf

Meer wetenschappelijk is dit artikel over afval en de verwerking ervan in Londen http://www.ciwm.co.uk/web/FILES/About_CIWM/100_yrs_London_and_SE_centre.pdf en dit over afvalwerking in Parijs http://www.planete-echo.net/CollecteParis/EugenePoubelle.html Zo weet u meteen waar de naam poubelle vandaan komt.

 

donderdag 19 maart 2015

Het kookboekje van Lambertine Rubens (1846)

Sinds 1969 bewaren we in het stadsarchief het archieffonds de Schaetzen de Schaetzenhoff. Enkele jaren geleden werd dit uitgebreid met nieuwe overdrachten en geplaatst onder de archieffondsen de Schaetzen en de Schaetzen van Brienen. Dat deze archieffondsen unieke stukken bevatten, bewijzen de vele artikels die hier doorheen de jaren al aan gewijd of uit geput zijn.

Dat alle schatten in deze fondsen nog niet ontdekt zijn, wordt bewezen doordat bij een recente herinventarisatie van het fonds de Schaetzen van Brienen een heel bijzonder kookboekje werd ontdekt. Het werd in 1846 opgesteld door Lambertine Schaetzen (geboren Rubens) voor haar toen elfjarige dochter Hortanse Schaetzen want le plus difficile des arts est celui de nourrir les humains.

Hortanse Caroline Schaetzen werd geboren in 1835 als dochter van Ulric Schaetzen en Marie-Thérèse de Bellefroid. Ze huwde haar neef, ridder Oscar de Schaetzen, maar overleed al op amper 25-jarige leeftijd in 1860.

Het is voor deze Hortanse dat haar moeder dit kookboekje samenstelde.  Moeder Lambertine Rubens (1790-1867) was de dochter van bekend genealoog Arnold Rubens en Anna-Elisabeth Schaetzen. Dat echtpaar bewoonde een groot pand in de Maastrichterstraat.

De man van Hortanse, ridder Oscar de Schaetzen, hertrouwde in 1865 met Marie-Thérèse de Corswarem. Met haar betrok hij een pand in de Repenstraat (oud gebouw financiën). Hortanse liet haar man niet enkel dit kleine kookboekje, maar ook tal van papieren over Tongerse families en een hele uitgebreide collectie genealogische en heraldische stukken.

Jammer genoeg heeft ze het kookboekje niet lang kunnen gebruiken, maar het biedt ons wel een unieke bron over het gastronomische leven in het midden van de negentiende eeuw. Gegevens hierover vinden we in het merendeel terug via allerhande feestmenu’s. Maar zoals het woord dat zelf zegt, betreft het hier natuurlijk bijzondere recepten en geen dagdagelijkse kost. En anderzijds zijn er de gerechten die we afleiden uit tekeningen, verhalen, enzovoort uit de meer armere keuken. De alledaagse gerechten, weliswaar van een gegoede familie, zijn ons niet zo goed bekend.

Bij het lezen van het kookboekje valt echter op hoezeer de keuken uit het midden van negentiende eeuw nog zo gelijkt op de onze. Uiteraard zonder Italiaanse of Aziatische of welke invloeden dan ook. Een simpele keuken met eerlijke gerechten, zou men tijdens een hedendaagse kookprogramma zeggen. Er werd gekozen voor lokale producten, maar met “exotische” toetsen die toch gemakkelijk te verkrijgen waren zoals bijvoorbeeld citroenen. Opvallend is hoe weinig er gekruid werd, hetgeen de natuurlijke smaken wel meer in het daglicht zette.

Het kookboekje behandelt gewone recepten zoals rijsttaart, bladerdeeg, rosbief, … maar ook moeilijkere zoals allerhande vulsels (van varken, kip, vis) en paté’s.

Om u al het water in de mond te brengen alvast een recept. Lekker, gemakkelijk, maar het wordt amper nog gemaakt : mergpudding…

Meng volgende ingrediënten samen : acht fijngemaakte beschuiten, het merg van twee pijpjes, opgeklopt wit van zes eieren, een glas Franse brandewijn (bv. cognac), een beetje kaneel en wat suiker. Voeg daar nog een half pond rozijnen aan toe.

Doet dit alles in een vorm die bekleed is met ingevet bakpapier, besmeer het open deel met bakboter en fijngemaakte beschuit en laat dit twee uur koken of in de oven garen.

We hebben het recept nog niet uitgeprobeerd, maar dit zal zeker één van de 178 recepten zijn die een keertje de oven in mogen…

Dit unieke boekje zal zeker nog uitgegeven worden. Smakelijk !

 

donderdag 5 maart 2015

Een oorkonde uit 1245

Enkele weken geleden werd een oorkonde verworven. Het gaat om een akte uit 1245 (gedateerd na 24 oktober).
In de akte bevestigt Robrecht van Thourotte, prinsbisschop van Luik, een akkoord dat is afgesloten tussen de plebaan van Tongeren en de begijnen.
In dat akkoord gaf meester Theobald, plebaan (hoofdpastoor) van Tongeren, toestemming aan de begijnen om de mis te volgen in de kerk van het Sint-Jacobusgasthuis. Dat gebeurde toen met goedkeuring van de prinsbisschop, de deken van het Sint-Lambertuskapittel van Luik, de aartsdiaken van Haspengouw en de proost van Tongeren.
Zowel het begijnhof als het gasthuis waren toen nog buiten de Kruispoort gevestigd, ongeveer op de plek waar zich nu de gebouwen van Casino bevinden.
Het begijnhof verhuisde echter al in 1257 naar de huidige plek binnen de wallen en het gasthuis volgde in 1276. Reden hiervoor was de oorlogsdreiging en natuurlijk het feit dat de nieuwe middeleeuwse wallen gereed waren en er een plek genoeg was aan de oostzijde en noordzijde binnen de nieuwe omwalling…
Aan de akte hangt het grootzegel van de prinsbisschop. Het toont een zittende bisschop en heeft als opschrift S. ROBERTI DEI GRACIA (leo)DIENSIS EPISCOP(i). Op de achterzijde staat de tekst MISERERE MEI DEUS.

Met dank aan Albert Knapen voor de foto.