donderdag 23 juli 2015

Walvissen in de Buthbeek

Een toch wel bijzondere ordonnantie vonden we terug in het archief van de schepenbank van Nerem. De Staten Generaal van de Verenigde Nederlanden laten in 1752 onder andere in Nerem afroepen dat drie walvisvaarders onder hun bescherming stonden. Het betreft de Vrouw Leonora die een vierde van een walvis en enkele robben vervoerde en de schepen Groenlandia en Bruynvis die robben hadden gevangen. Bijna ingesloten door het ijs moesten ze vluchten. Men mocht hen geen kwaad berokkenen…

 

De Nederlandse walvisvaart ontstond in het begin van de zeventiende eeuw toen de inventieve Hollandse vloot op zoek was naar een alternatieve, noordelijke, route naar Azië. Die vonden ze niet (denk maar aan het verhaal van Willem Barentz), maar wel ontdekten ze grote kudden walvissen. Van 1614 tot 1642 had de Noordsche Compagnie het monopolie op de walvissen- en robbenvangst. Hun doel was de verwerking van het walvisspek tot traan voor lampolie, verf, smeerolie, … en van slachtafval tot lijm. Terzijde werden ook de baleinen industrieel verwerkt in voornamelijk luxeproducten (waaiers, paraplu’s, schilderijlijsten, medische instrumenten, etc.).

Vanaf de jaren 1670 daalden de opbrengsten doordat rond Spitsbergen het aantal walvissen terugliep. De mindere opbrengsten in de haringvisserij, die leidde tot een overgang naar de walvisvaart, en het ontdekken van nieuwe gebieden rond Groenland leidde echter op het einde van de zeventiende eeuw tot een nieuwe bloei.

Toen de genoemde drie walvisvaarders Groenlandia, Bruynbis en Vrouw Leonora uitvoeren (hun geschiedenis is trouwens gedocumenteerd) was de vaart al weer over zijn hoogtepunt heen, net zoals trouwens de hele Hollandse economie. In 1873 werd de laatste walvis door een Nederlands schip gevangen. De heropflakkering van de walvisvangst in het begin van de twintigste eeuw, voornamelijk onder impuls van Noorwegen en Engeland, ging zo aan Nederland voorbij. Een korte tijd, tussen 1946-1964, waren er terug enkele schepen actief in Nederland om nadien definitief te stoppen met de vangst…

 

Maar hoe komt Nerem in contact met dit verhaal want op de Buthbeek zijn natuurlijk geen walvissen te vinden.

Dat heeft alles te maken met het bijzondere statuut van Nerem tijdens het ancien régime. Samen met Nerem en Paifve werd het in 1204 door Duits koning Filips van Zwaben afgestaan aan hertog Hendrik I van Brabant. De Luikse prins-bisschop betwistte dit echter waardoor als uiteindelijk compromis een soort van tweeherigheid werd voorgesteld. Op die manier ontstonden de redemptiedorpen Veulen, Hermalle, Paifve, Fallais, Hoepertingen, Rutten, Roten, Mopertingen en Nerem. Nadat stadhouder Frederik Hendrik van Nassau zich in 1632 meester had gemaakt van Maastricht traden de Staten Generaal van de Verenigde Nederlanden in de rechten van de hertogen van Brabant.

De dorpen bekwamen zo een zekere zelfstandigheid, behalve dan dat ze aan de beide heren (Luik en Brabant, nadien de Staten Generaal) belasting moesten betalen. Resultaat was wel dat zowel de wetten uitgevaardigd door de Luiks overheid als door de Staten Generaal moesten gevolgd worden.

En zo kwam het dat ook deze ordonnantie betreffende de walvisvaart in de kerk werd voorgelezen en opgehangen. Of hoe de exotische en vreemde wereld waarmee de Hollanders in contact kwamen ook de Buthbeek bereikte.

Bij het verdrag van Fontainebleau in 1785 werden uiteindelijk alle rechten over de redemptiedorpen aan de Staten Generaal overgedragen waardoor Nerem “Hollands” werd. De Bataafse Republiek stond ze in 1795 aan Frankrijk af waarna Nerem een aparte gemeente werd.

 

Geen opmerkingen: