maandag 14 november 2016

Een Tongenaar in Brugge (1512)

De gotische Sint-Jakobskerk te Brugge was in de vijftiende en zestiende eeuw één van de belangrijkste kerken van die stad. Heel wat handelaars en patriciërs lieten er zich begraven. De kerk werd vooral bekend door de vele koperen grafplaten. Van de meer dan zestig resten er nu nog dertien…

 

Vorige week lazen we in het oude tijdschrift ’t Daghet in den Oosten. Limburgsch tijdschrift voor taal- en andere wetensweerdigheden (1, 1886, p.39) dat de auteur in een kerk in Brugge het graf ontdekte van een Tongenaar. In eerste instantie viel hem het stadswapen van Tongeren op.

Na dit nagetrokken te hebben, bleek het om één van die dertien koperen grafplaten uit de Sint-Jakobskerk van Brugge te gaan.

Het grafschrift luidt als volgt : Sepulture de Jehan de Tongres natif de la ville de Peronne en son temps marchant resident en bruges lequel trespassa le xviij e jou d octobre lan xv c et xij. Catherine fille de Guy Strabant vefve dudit Jean + 15 e et …

Het gaat dus om de grafplaat van Jan van Tongeren, geboren in Péronne (Frankrijk). Tijdens zijn leven was hij handelaar en wonend te Brugge en daar overleden op 18 oktober 1512. Zijn vrouw was Catharina Strabants, dochter van Guy.

Interessant is dat zijn wapenschild het stadswapen van Tongeren is en getopt wordt door een haas als helmteken. Misschien gaat het wel om een afstammeling van Jan Hazen (schepen van Tongeren in 1400-1430) wiens familie actief was in de lakennijverheid.

 

Dat een Tongenaar in Péronne en Brugge terecht komt is niet zo vreemd. Péronne in Frankrijk alsook het kwartier rond de Sint-Jakobskerk in Brugge waren in de vijftiende eeuw bekend om hun lakennijverheid. Péronne maakte ook deel uit van de bekende jaarmarkten in de Champagnestreek.

 

De fototheek van het KIK te Brussel vermeldt deze grafsteen ook, maar deze wordt toegewezen aan Jehan van de Tongues (hoewel op het opschrift duidelijk Jehan de Tongres) te lezen is. http://balat.kikirpa.be/photo.php?path=B129137&objnr=89211&nr=1

dinsdag 8 november 2016

De duivelse majoor van Mabel St.Clair Stobart

Naar aanleiding van de vieringen rond honderd jaar Eerste Wereldoorlog worden heel wat dagboeken en brieven (her)uitgegeven. In de Angelsaksische wereld is vooral aandacht voor sociale bronnen en in het bijzonder voor gender-geschiedenis.

Recent las ik een heruitgave van het werk van Mabel St.Clair Stobart, getiteld The Flaming Sword in Serbia and Elsewhere. En toevallig stond daar wel een heel bijzondere passage in over onze duivelse majoor Sterzel.

Maar eerst even terug naar Mabel St.Clair Stobart. Mabel werd in 1862 geboren in Woolwich (Groot-Brittannië) als dochter van sir Samuel Boulton en Sophia Louisa Cooper. In 1884 huwde ze met handelaar St.Clair Kelburn Stobart met wie ze twee kinderen had. Ze leefden in London en in het begin van de twintigste eeuw in Zuid-Afrika. Daar werd ze lid van de First Aid Nursing Yeomanry Corps, een soort van veldhospitaalzusters.

 

Terug uit Zuid-Afrika stichtte ze in 1907 de Women’s Sick and Wounded Convoy Corps. Ondertussen hertrouwde ze in 1911 met John Herbert Greenhalgh.

In 1912-1913 was ze als vrijwillig verpleegster actief tijdens de Balkanoorlogen. Ze was vooral actief in Bulgarije.

Bij de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog stelde ze haar diensten ter beschikking van het Belgische Rode Kruis (bij de Engelsen was grote sympathie voor de Belgen) en werd gestationeerd in Brussel. Toen Brussel werd ingenomen door de Duitsers probeerde ze de Nederlandse grens te bereiken via Maastricht. In Hasselt werd ze echter opgepakt en overgebracht naar de gevangenis van Tongeren. Binnen de vierentwintig uren zou ze als spion geëxecuteerd worden! Uiteindelijk kon ze met haar twee kompanen ontsnappen. Na haar ontsnapping naar Engeland was ze actief in Servië waar ze ook haar bekende boek The Flaming Sword in Serbia and Elsewhere schreef.

 

In haar boek haalt ze herinneringen op aan Tongeren die we even willen meegeven : … but one remark of the German Devil-Major Commandant of Tongres, is so illuminative of the spirit of militarism that is bears repetition. The Major said, “you are spies”. He fetched a big book from a shelf, opened it, and pointing on a certain page, he continued. “And the fate of spied is to be shot within twenty-four hours. Now you know your fate”. I answered cheerily, as though it were quite a common occurrence to hear little fates like that. “But, mein Herr Major, I am sure you would not wish to do such an injustice. Won’t you at least look at our papers, and see that what we have told you is true. We were engaged in hospital work when, etc.”. He then replied, and his voice rasped and barked like a mad dog. “You are English, and, whether you are right or wrong, this is a war of annihilation”. I shall always be grateful for that phrase, for I recognized in it an epitome of the spirit of militarism, carried, as the Prussian arch-representatives of war carry it, to its logical extreme…

We three non-combatants, namely a minister of the Holy Church, a university man who had officiated as judge in Burma and a woman engaged in hospital work, were now condemned to death…

The Devil-Major, as we called him, then made us follow him upstairs, to the top floor, to a room in which we were to spend the night. The last night? He ordered me to be separated from the others, in another room. But I was responsible for the position of my companions, and without my influence as a woman, death for them was certain, and I resisted the separation successfully. The Major then drove us into a room that was bare, except for verminous straw upon the floor. He refused to give us food, though we had not eaten since the day before. Water in tin cans was brought to us to drink, and we were told to lie down on the dirty straw. The Devil-Major then warned the guards that if we moved, or talked to each other, they were to shoot us. Then he left us for the night.

Sleep was impossible, owing the ceaceless chiming of half-a-dozen church clocks, which seemed purposely to have clustered within a few hundred yards of us. The bells were all hopelessly out of tune, the tuners being presumably at the front. And every quarter of an hour all the bells of all the clocks played different tunes, which lasted almost till the next quarter’s chime was due. The discord was a nightmare for sensitive ears, but the harsch jangle of these bells, as they tumbled over each other, brutally callous to the jarring sounds, and to the irrelevancy of the melodies they played, seemed in keeping with the discordance – illustrated by our position – between the ideal of life, designed by God the Spirit, and the botching of that design, by murderous man.

Was our position, I wondered, another of the glories of war? These glories, exhibited at that time in Belgium, were as I noticed all of one stamp : devastation, murder of women and children, rapine, every form of demoniacal torture.

But we three escaped by miracle, and returned safely to England.

 

Mabel hield duidelijk niet van onze kerkklokken… Hoe ze ontsnapten is niet geweten. De Devil-Major is wel gekend. Dat is Hans Sterzel die een tijd lang militair commandant van Tongeren was. De man werd absoluut gehaat in de stad en had voordien al voor genoeg onheil in Lanaken en Bilzen gezorgd. Hij verbleef een tijdlang bij de zusters van Orléans op het kasteel van Betho. Later werkte hij nog voor een museum in Berlijn (waar hij ook ruzie kreeg), maar de rest van zijn loopbaan is niet gekend.

 

Mabel stierf in Bournemouth in 1954, 93 jaar oud.

 

dinsdag 25 oktober 2016

Het ongelukskruis van Vreren

Begin dit jaar hebben we een stukje gepost over het ongelukskruis van Vreren. http://archief3700.blogspot.be/2016/01/het-ongelukskruis-van-vreren.html

Dit raakte beschadigd en werd afgelopen jaar in een vernieuwde vorm teruggeplaatst. De tekst was echter onleesbaar. Het raadplegen van enkele “dorpsoudsten” leverde ook niets op. Daarom dat werd beslist om de tekst op het kruis ook niet verder in te vullen.

Per toeval vonden we in Het Belang van Limburg uit 21 januari 1933 een tekening van het kruis terug mét volledige tekst. Het Belang had toen enkele weken lang een artikelenreeks over Limburgse veldkruisen en ook het ongelukskruis van Vreren kwam aan bod.

De volledige tekst luidt : “Hier in verongeluck Ian Goffar in den ouderdom van sijn sesthiende jaer den 5 meert 1798 door eenen slach van sin peerdt met sijne kerre bidt voor sijne siele”.

 

 

 

 

dinsdag 18 oktober 2016

Fred Astaire

Gisteren waren de collega’s van de erfgoedcel in het archief om opzoekingen te doen over het einde van de Tweede Wereldoorlog. Dit voor hun driedelige uitgave over de oorlog waarvan het laatste deel binnenkort verschijnt. Een deel gaat uiteraard over de Amerikaanse aanwezigheid in Tongeren.

Tien jaar geleden ontvingen we hierover enkele bestanden van een familielid van Henry Arthur Macmillan die tijdens de oorlog chauffeur was van de staf van het 19e Legerkorps. Dit korps was opgericht in 1942 (en ontbonden in 1945). Onder het Negende en Tiende leger vocht het korps mee in de opmars van de geallieerden naar Berlijn.

Macmillan hield van de opmars een gekleurd schetsboek bij, gaande van de vernielde Franse steden tot de aanleg van een brug over de Elbe. In september 1944 was het hoofdkwartier van het korps gevestigd in het kasteel van Hamal waar ze hun “war room” inrichtten. Op 6 september gaven de Duitsers Luik over en op 7-8 september viel het Albertkanaal.

Eind september hield het korps rust in de omgeving van Tongeren. En net zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog werden bekende artiesten gevraagd om de troepen wat ontspanning te bieden : muziek en genoeg bier om de geesten terug leeg te krijgen. Een traditie die trouwens veel ouder is dan toen want doorheen de eeuwen boden legeroversten hun troepen de nodige “ontspanning” aan.

En zo trad in september 1944 Fred Astaire op aan het kasteel van Hamal. Fred Astaire (1899-1987), geboren als Frederik Austerlitz, leerde op jonge leeftijd samen met zijn zus Adele dansen en toneel spelen. Als opkomende artiesten traden ze vanaf 1917 al op voor de Amerikaanse troepen. Zijn successen kwamen op Broadway in de jaren 1920.

In de jaren 1940 was hij een beetje op zijn retour en net zoals zovele andere artiesten werd hij ingeschakeld als entertainer voor de overzeese troepen.

In de jaren 1950 bloeide zijn carrière terug op. Tot aan zijn dood zou hij blijven dansen en acteren.

woensdag 12 oktober 2016

Lekkere gebakjes : het antwoord

Heel wat antwoorden over de gebakjes. Gids Lu Ruiters en Bruno Boeykens wisten ons te vertellen dat Sint-Abeer de heilige Aubertus is. In de schatkamer van de basiliek (nu het Teseum) bevindt zich inderdaad een beeld van deze heilige. Het is ook logisch dat de patroonheilige van de bakkers zich in de collectie van de basiliek bevindt, want net zoals de andere ambachten droegen zij hier regelmatig missen op en “sponsorden” ze een altaar.

Bakker Willy Stulens gaf meer uitleg over de gebakjes zelf : trulle zijn gerolde (getrulde) restjes sandwichdeeg met wat rozijnen (ze staan ook beschreven op het toerismebord aan de kapel van ’s-Herenelderen). Schroopkrotjes zijn driehoekige (zakjesmodel) bladerdeegkoekjes met siroop in.

De recepten hebben we jammer genoeg niet. Iedereen wel bedankt voor de antwoorden!

 

dinsdag 11 oktober 2016

Lekkere gebakjes

In een schriftje kwamen we zonet tegen wat een bakker zoal verkocht in de jaren 1930 : raaisvloie (rijstvlaai), slengskes (?), krènnekes (?), pufferkes (popcorn met rode verf), schroopkrötjes (soort van neuskes?), brokke (?), touverbolle (toverbollen), bernadetjes (?), stattele (snoepveters), trulle (?).

Geen idee wat het allemaal was, maar het klinkt lekker!

Sint-Abeer werd vermeld als patroonheilige. En net zoals de mooie namen van het gebak, ook hier geen idee wie die heilige was. Antonius en Blasius werden in Tongeren vereerd als patroon van het bakkersambacht, maar Sint-Abeer is ons niet bekend.

dinsdag 4 oktober 2016

De Leurenbeek

Wie kent de Leurenbeek nog? In ieder geval gaat niemand ze nog gezien hebben want ze werd in 1904-1905 gedempt. Deze beek was nochtans in de geschiedenis van de stad heel belangrijk…

Toen in de dertiende eeuw de middeleeuwse muur werd gebouwd, werd het gebied waar de leerlooiers woonden hierin niet opgenomen. Vermoedelijk omdat het over de Jeker lag en bouwkundig te moeilijk om te integreren binnen de wal. De oudste vermelding van de Leuren is in 1340 maar er zijn aanwijzingen dat er hier al voor de elfde eeuw leerlooiers waren gevestigd.

Blijkbaar was er wel een soort van aarden wal rond deze wijk gelegd die circa 1500 evolueerde naar een echte stadsmuur waarvoor ook de stad verantwoordelijk werd. Tussen de inwoners van de Leuren en de inwoners van de straten in de omgeving (vooral de Putstraat) was er regelmatig ruzie omtrent het gebruik van de poorten. De leerlooiers voorzagen een eigen poort richting Luik, maar de inwoners van de Putstraat wilden dat hun Steenderpoort werd gebruikt. Dit conflict werd aangescherpt met de bouw van de Luikerpoort en de heraanleg van de Luikersteenweg.

Doorheen de Leuren stroomde (stroomt) de Jeker, maar deze mocht niet voor hun activiteiten gebruikt worden omwille van de molens iets verderop. Daarom dat er in de buurt van de Luikerpoort een aftakking werd gemaakt, de zogenaamde Leurenbeek. Die liep eerst een stukje bovengronds, vervolgens onder bogen door en zelfs doorheen enkele werkhuizen. In de buurt van de huidige Herckenrodestraat (deze straat is trouwens genoemd naar een gekende Looiersfamilie) volgde de beek de achterzijde van de percelen (huidige Kastanjewal) om voorbij de Sint-Jansmolen terug in de Jeker te komen.

Deze beek was van levensbelang voor de leerlooiers want hun huiden moesten in water geweekt worden. Ik bespaar de hele techniek van het leerlooien, maar stromend water was noodzakelijk. Zij zagen er dan ook op toe dat hun beek goed onderhouden werd.

Op het einde van de negentiende eeuw nam het aantal leerlooierijen af én kwam er ook veel commentaar op de stank en het ongezonde water dat zich met de Jeker vermengde. Daarom dat de stad besliste de beek te dempen. In dezelfde periode werd immers ook de waterleiding aangelegd.

 

De kaart toont een luchtfoto van Tongeren (2015) met in het blauw de Jeker aangeduid en in het geel de Leurenbeek.